Gerk Oberman
Gerk Oberman in 1938.
Foto uit afscheidsboekje voor docent Van Oorde.
Gerk Oberman
(Heemstede, 14 december 1918 – Leusden, 8 maart 1945)
Een dichtende verzetsstrijder met grote dromen
Gerk Oberman, een Rotterdamse student uit een bekende domineesfamilie, sloot zich tijdens de oorlog aan bij het verzet. Begin 1945 werd hij bij politiebureau Haagseveer gearresteerd toen hij zijn zusje probeerde te bevrijden. Gerk werd verhoord, gemarteld en op transport gezet naar Kamp Amersfoort. Daar werd hij, 26 jaar oud, gefusilleerd als straf voor de vergismoordaanslag op Rauter, de hoogste SS-officier in Nederland.
Familie
Erasmiaan Gerk Oberman wordt op 14 december 1918 geboren in de pastorie van Heemstede. Hij is vernoemd naar zijn opa van moederskant. Het gezin Oberman zal uiteindelijk uit zes kinderen bestaan: Foppe, Petronella (Nel), Gerrit, Gerk, Wija Alida en Nynke. Hun vader is de bekende en geliefde jeugdpredikant Heiko Tiberius Oberman. Hun moeder, Johanna Geertruida (Hanna) Oberman, is actief als vrijwilligster voor de kerk en voor Albert Schweitzer en is goed met hem bevriend.
Eind 1920 verhuist het gezin naar Scheepstimmermanslaan 37a in Rotterdam. Vier jaar na de verhuizing, als Gerk pas vijf jaar oud is, overlijdt zijn vader. Zijn moeder, “fier en onafhankelijk”, gaat godsdienstonderwijs geven op openbare scholen. Gerk gaat in die tijd naar een lagere school aan de toenmalige Lijnbaanstraat.
Tijd op het Erasmiaans Gymnasium
In 1931 komt Gerk in de eerste klas van het Erasmiaans Gymnasium. Hij woont dicht bij school: vanuit het Scheepvaartkwartier hoeft hij alleen de Westzeedijk af te lopen, langs het Land van Hoboken. In de eerste klas noteert de school: “fijngevoelige jongen”. Gerk is opvallend goed in gymnastiek. Academisch is hij minder sterk: in de tweede klas heeft hij een herexamen Latijn en in de derde en vierde klas blijft hij zitten. Zijn moeder schrijft later, na Gerks dood, verdrietig over “die zware gang door die school”.
Aan het eind van de vierde klas moet Gerk kiezen tussen alpha of bèta. De school vindt Gerk “ongeschikt” voor bèta, maar omdat hij geneeskunde wil studeren kiest hij toch de bètarichting. Met een taak voor wiskunde gaat hij over naar de zesde klas. In 1939 zakt hij voor zijn eindexamen. Het schooljaar daarop wil Gerk alsnog proberen om zijn bètadiploma te halen. De school gaat akkoord, maar eind augustus 1939 geeft het kabinet het bevel tot algemene mobilisatie. De opkomstleeftijd wordt verlaagd van twintig naar achttien jaar. Mogelijk moet ook Gerk in dienst. In elk geval is hij opgeroepen tijdens de Duitse inval in Nederland, op 10 mei 1940.
Dit valt op te maken uit een dagboekaantekening van een schoolgenoot, Erasmiaan Charlotte van der Pot. Zij schrijft een week na de capitulatie:
Lessen wennen weer een beetje. Gerk Oberman is weer terug uit dienst, kan nu nog eindexamen doen.
Dagboekaantekening Charlotte van der Pot, 23 mei 1940
Uit: Het Erasmiaans Gymnasium in de Tweede Wereldoorlog (2003)
Vanwege de oorlog vervallen de schriftelijke examens. De mondelinge examens zijn zo gepland dat elke leerling in één dag klaar is. Gerks examens vallen op 17 juni. Hij slaagt niet meteen. In het zogenaamde ‘verlengde examen’ herkanst hij met succes stelkunde en trigonometrie.
Uitsnede van Gerk van de examenfoto van zijn klas 6 bèta van het Erasmiaans Gymnasium, juni 1940.
SAR, Schoolarchief Erasmiaans Gymnasium, Foto uit nalatenschap van Jan Nauta.
Studie in Leiden
In september 1940 schrijft Gerk zich in als student geneeskunde aan de universiteit van Leiden. Het is zijn droom om naar Nederlands-Indië te gaan en zendingsarts te worden. Een broer van Gerks vader was resident op Borneo en zijn oudere broer Foppe vertrok al vóór de Tweede Wereldoorlog als dominee naar Java. In Leiden gaat Gerk inwonen op het adres Schelpenkade 50, in het familiehuis van zijn net overleden oom, dominee J.C.S. Locher, die Gerks grootvader Foppe Oberman opvolgde. Gerk staat bekend als een zachtaardige, behulpzame jongeman. Hij houdt erg van de poëzie van Boutens en schrijft zelf ook gedichten.
Protestrede tegen het ontslag van Joodse docenten
Op 21 november 1940 eist de Duitse bezetter dat alle Joodse hoogleraren en docenten worden ontslagen. Slechts enkele Nederlanders protesteren tegen het ontslag van hun collega’s. Een van hen is de rechtsgeleerde Cleveringa, toen decaan aan de universiteit Leiden.
Op 26 november houdt Cleveringa in de aula van het Academiegebouw een openbare protestrede. Na afloop klinkt langdurig applaus. Studenten zingen het Wilhelmus en praten na afloop lang na op het Rapenburg (zie foto). Cleveringa wordt de volgende dag gearresteerd. Hij overleeft de oorlog. Nog steeds vindt in Leiden jaarlijks een Cleveringa-lezing plaats, over recht en vrijheid.
Studenten kopiëren Cleveringa’s protestrede en verspreiden hem onder de andere universiteiten. Leidse en Delftse studenten staken massaal, om zo Cleveringa en de ontslagen Joodse docenten en hoogleraren te steunen. Twee dagen later sluit de Sicherheitspolizei de universiteiten van Delft en Leiden. In het begin is het onduidelijk of de Leidse universiteit weer open zal gaan. In april 1941 schrijft Gerk aan zijn oudste zus:
In Leiden is de stemming wat het openen der Universiteit aangaat vrij pessimistisch, al trachten ze dan met werkgroepen en roeien en vele andere sporten de moed erin te houden en zodoende de mensen in Leiden te houden. Met de werkgroepen doe ik mee, met de sport echter niet. Ik tracht me ook te bekwamen in het boekhouden en ga dan alleen naar Leiden als ik daar voor mijn werk moet zijn. Je zult wel begrijpen dat dit geen prettige toestanden zijn, maar wie kan dat nu ook nog eisen? Soms denk ik dat ik me gelukkiger zou voelen als ik een baantje zou kunnen bemachtigen, dan weer werp ik mij met verwoede ijver op de studie in de veronderstelling dat de boel open zou kunnen gaan. Maar het samenspannen tussen de onzekerheid en de uitgebreidheid en taaiheid van de stof maakt dat de studie nooit erg wil vlotten. (…) Maar ook dit sal rech kom!
Fragment uit een brief van Gerk aan zijn zus Nel, 19 april 1941
In mei hoort Gerk plotseling dat hij toch tentamens mag doen in juni. Hij studeert er hard voor. Het is vrijwel onmogelijk om de tentamens te halen, want hij heeft al maanden geen lessen gehad, noch practicum, maar hij zegt tegen zijn moeder: “Je weet niet hoe een koe een haas vangt”.
Op zaterdag 24 mei fietst Gerk vanuit Leiden naar Rotterdam om zijn moeder te bezoeken. Hij brengt “een pond heerlijk vleesch” mee, zo is te lezen in een brief van moeder Hanna aan haar dochter Nel. Er was toen al schaarste in Nederland; een maand eerder had moeder Hanna aan Nel geschreven dat zij “geen kruimel vleesch” in huis had, terwijl toch Gerks vriendinnetje Nelly Jacoba Rijks kwam eten.
In oktober 1941 wordt de Leidse universiteit definitief gesloten. Veel Leidse studenten, onder wie Gerk, schrijven zich in bij de universiteit van Amsterdam. Vanaf 19 november 1941 woont Gerk op het adres Keizersgracht 753hs en vanaf 11 december 1941 op Vondelstraat 84hs.
Op 26 maart 1943 laat Gerk zich uitschrijven uit Amsterdam. Hij schrijft zich in op het adres van zijn moeder in Rotterdam, Scheepstimmermanslaan 37a. Omdat hij weet dat hij opgepakt kan worden, als verzetsstrijder of voor de Arbeitseinsatz in Duitsland, verschuilt hij zich op wisselende locaties, onder andere bij zijn zus Nel in Breukelen.
Ergens rond deze tijd verlooft Gerk zich met Nel Rijks. Zij maken plannen om zich na de oorlog te vestigen in Nederlands-Indië. Dat blijkt uit het boek Zóó leven wij in Indië dat hij haar geeft op haar 23steverjaardag, op 2 januari 1943. Voorin schrijft hij het gedicht ‘In de sluis’ van P.C. Boutens. Gerk en Nel brengen de vakanties en veel weekends door bij Gerks oudste zus Nel, in de pastorie van Breukelen.
Dolle Dinsdag in Rotterdam
Op 6 juni 1944, D-day, landen de geallieerden in Normandië. Zij trekken snel op naar het noorden. Op 3 september bevrijden de geallieerden Brussel en op 4 september Antwerpen. In het bezette Nederland denkt men dat Nederland snel zal volgen. “Het uur der bevrijding heeft geslagen,” zegt premier Gerbrandy optimistisch op Radio Oranje. Op dinsdag 5 september 1944, ‘Dolle Dinsdag’, raakt Nederland in een overwinningsroes.
Inwoners van Rotterdam hangen vlaggen en oranje wimpels uit om de bevrijders te begroeten. Duitsers en NSB’ers raken in paniek en vluchten. Sommige illegale kranten brengen zelfs al een bevrijdingsnummer uit. Maar Rotterdam moet nog negen lange maanden wachten op de bevrijding. Eerst komt de zware Hongerwinter. En de Duitsers jagen fanatieker dan ooit op verzetsstrijders.
Verzet
Veel van Gerks familieleden zitten in het verzet, onder andere in Utrecht en Amsterdam. Zelf sluit Gerk zich aan bij het studentenverzet. Het is onbekend in welke stad en binnen welk netwerk hij actief is. Wel weten we uit een naoorlogse brief van een verzetsstrijder dat hij Joden helpt.
Omdat Gerk een uitgesproken pacifist is, weigert hij aanvankelijk mee te doen met liquidaties en het gebruik van geweld. Toch sluit hij zich in september 1944 aan bij het gewapende verzet. In “elke opdracht” van zijn ploeg heeft hij “het moeilijke aandeel”:
Gerk Oberman trad in september 1944 toe tot een ploeg, die ik in opdracht van de toenmalige Leider van de K.P. [knokploegen] te Rotterdam (Sam Esmeijer) moest vormen. (…) Gerk was een der eersten die in September 1944 toetrad tot de ploeg (…). Voor die tijd had hij nog geen deel genomen aan het gewapend verzet, wel had hij toen reeds zijn aandeel gehad in het studentenverzet en in de hulpverlening aan de Joden. Het besluit om tot een gewapende verzetsorganisatie toe te treden was voor hem een zeer grote zelfverloochening. Hij was zeer pacifistisch ingesteld en beschouwde geweldloosheid als een grote deugd. Nog vlak voor zijn arrestatie heeft hij zijn moeder verteld dat hij dit werk verschrikkelijk vond, maar meende het te moeten doen. En als hij iets deed, deed hij het uit alle macht. In elke opdracht van onze ploeg heeft hij het moeilijke aandeel gehad, voor de organisatie van de jonge ploeg heeft hij veel betekend.
Fragment uit een brief van P.T. Stenstra aan
Centraal Bureau L.O. – L.K.P. Stichting, 30 oktober 1950
Pieter Teunis (‘Evert’) Stenstra richt deze Ploeg Evert vermoedelijk op als reactie op Dolle Dinsdag. De verzetsgroep treft voorbereidingen voor de bevrijding, ‘het uur U’. Omdat de bevrijding uitblijft, gaat de ploeg zich bezighouden met sabotage, wapenvervoer, het kraken van auto’s en fietsen van NSB’ers en Duitsers, en aanslagen op archieven, zoals het archief van de Sicherheitsdienst aan de Heemraadssingel 219, op 21 december 1944. Daarnaast is Ploeg Evert betrokken bij twee of drie liquidaties – het is niet bekend van wie. Ploeg Evert bestaat uit 14 leden en 3 koeriersters. Een van de leden zal na de oorlog trouwen met Gerks zusje. Binnen de ploeg is Gerk de plaatsvervanger van ploegleider Stenstra.
Gerk weet ook anderen over te halen om zich aan te sluiten bij het verzet. Een van hen is Rick Zeydner, die tegelijk met Gerk eindexamen deed aan het Erasmiaans. Na de oorlog rapporteert Rick:
In het najaar van 1944 nam ik het besluit om te trachten Brabant te bereiken ten einde dienst te nemen in het Nederlandse of in een geallieerd leger. Na overleg met Gerk Oberman, die als KP’er op het standpunt stond dat zoveel mogelijk mensen hier dienden te blijven, besloot ik (…) dit te doen. Zo kwam ik in November 1944 in contact met Piet Stenstra, die mij in zijn ploeg opnam. Behalve voor de geregelde oefeningen werd ik evenwel nooit voor een grotere actie opgeroepen.
Henricus (Rick) Zeydner, 20 augustus 1945
Eind februari 1945 hebben Gerk en Piet Stenstra zich “genesteld” in een leegstaand huis. Gerk is min of meer ondergedoken, maar bezoekt zo nu en dan nog wel zijn moeder in het Scheepvaartkwartier. Zo ook op maandagochtend 26 februari 1945, de dag van zijn arrestatie.
Het Scheepvaartkwartier in de oorlog
Tijdens de oorlog maken de Duitsers van het Scheepvaartkwartier een vesting. Ze vestigen hier onder meer de Kriegsmarine, de Duitse zeemacht. Vrijwel alle villa’s, huizen en kantoren zijn gevorderd. De wijk wordt omringd door een muur, met een opening voor de tram op de Scheepstimmermanslaan. Precies op de grens van die muur ligt het huis van Gerks moeder. Vanuit haar bovenwoning kunnen de Obermannen over de muur heen kijken, richting de Veerhaven. Zo hebben zij zicht op het hol van de leeuw: de dienstwoning van Wölk aan de Van Vollenhovenstraat 62. H.J. (Herbert) Wölk is het hoofd van de Aussendienststelle (later Einsatzkommando), een onderafdeling van de Duitse SD. Tot zijn taken behoren het opsporen, arresteren en verhoren van politieke tegenstanders, het vellen van vonnissen en het uitvoeren van (dood)straffen.

Duitse militairen verlaten in paniek het Scheepvaartkwartier. Van Vollenhovenstraat gezien in de richting van de Veerhaven, op Dolle Dinsdag, 5 september 1944.
Stadsarchief Rotterdam, Collectie H.F. Grimeyer. RtSA_4282_XXXIII-642-04.
Arrestatie en marteling
Op maandagochtend 26 februari 1945 gaat Gerk op bezoek bij zijn moeder. Toevallig ziet hij hoe zijn jongste zus Nynke, die koerierster is voor de illegale krant Het Parool, het SD-gebouw wordt binnengeleid. Een uur later komt zij onder bewaking weer naar buiten. Gerk springt op de fiets en volgt haar, mogelijk vergetend dat hij een pistool op zak heeft. In de herinnering van zijn toenmalige ploegleider:
Hij was die Maandagochtend even thuis aangegaan. Het huis van zijn moeder ligt op de hoek van de Scheepstimmermanslaan en de Van Vollenhovenstraat in Rotterdam en geeft uitzicht op het gebouw, dat in die maanden door de S.D. werd gebruikt (hoek V. Vollenhovenstr. – Houtlaan). Het toeval wilde dat hij vanuit het huis van zijn moeder zag dat een zusje van hem (die koerierster was voor het blad “Parool”) het S.D. gebouw werd binnengebracht. Een uur later kwam zij onder bewaking van een Grüne Polizeiman weer naar buiten en werd geleid in de richting van het politiebureau aan het Haagsche Veer. Gerk is haar toen gevolgd met een fiets. Onderweg, achter het stadhuis in de buurt van het Haagsche Veer, heeft hij getracht de fiets aan zijn zuster te geven. Deze heeft inderdaad de fiets gekregen en is weggefietst, maar werd spoedig weer gegrepen. Vervolgens is er door de Duitser, die assistentie gekregen had, een achtervolging ingezet op Gerk. (…) Het schijnt dat Gerk gestruikeld is en dat er enkele schoten gewisseld zijn. Gerk is gegrepen. De volgende dag is het huis van zijn moeder volkomen leeggehaald, tot het zeil toe. De familie werd op straat gezet.
Fragment uit een brief van P.T. Stenstra aan Centraal Bureau L.O. – L.K.P. Stichting, 30 oktober 1950.
Tijdens de huiszoeking van Gerks ouderlijk huis weten twee Joodse echtparen die daar ondergedoken zitten maar net te ontsnappen. Bij de ontruiming verlaten zij ongemerkt het huis met een stapel boeken in hun armen.
Gemarteld en verminkt
Negen dagen na zijn arrestatie, op 7 maart, komt Gerk zwaar verminkt aan in Kamp Amersfoort. Gerks zus Nel, die zelf ook in het verzet zit, is via haar contacten te weten gekomen dat Gerk is opgepakt en dat hij via Scheveningen op transport is gezet naar Amersfoort. Zij staat in de vroege morgen van 7 maart op het station in Amersfoort. Daar ziet ze dat Gerk niet meer te redden is. “Al zijn extremiteiten waren afgesneden…”
Wie was verantwoordelijk voor de marteling en verminking van Gerk? En waar vond dit plaats? Vreemd genoeg komt Gerks naam niet voor in de annalen van het Oranjehotel in Scheveningen. Is hij verhoord in Rotterdam? Dat ligt voor de hand: in Rotterdam maakte de SD steeds fanatieker jacht op het verzet. Omdat Gerk een pistool op zak had, hoopte men vast dat hij zijn maten zou verraden. Speciaal voor dit soort ondervragingen had Wölk iemand aangewezen: Kriminalassistent J.W. (Hans) Hoffmann. Deze Hoffmann werkte bij de Aussenstelle op de Van Vollenhovenstraat 62. In de kelder van dit gebouw waren cellen gebouwd, maar Hoffmann deed ook verhoren op politiebureau Haagse Veer, de toenmalige gevangenis voor politieke gevangenen. Was het Hoffmann die Gerk ondervroeg en martelde?
Hoffmann, bijgenaamd ‘De Bokser’, was misschien wel een van de beruchtste en wreedste medewerkers van de Aussenstelle Rotterdam. Als Sachbearbeiter was hij belast met het oprollen van het verzet. Een collega van hem, W. Schlein, omschreef hem als de grootste sadist, niet alleen van de Rotterdamse Aussenstelle, maar van heel Nederland. (…) In de laatste maanden van de bezetting had hij maar één gedachte: ‘hoe krijg ik de ondergrondse klein?’ Hij had voor de bestrijding van de ‘terroristen’ alles over en elk middel scheen hem daartoe geschikt. Verder zou Hoffmann van Wölk opdrachten gekregen hebben om ten koste van welke methode dan ook, arrestanten tot bekentenissen te dwingen.
Frank van Riet (2008). Handhaven onder de nieuwe orde: de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Universiteit van Amsterdam, Aprilis.
In elk geval was het Hoffmann die op 19 maart 1945 de Entlassungmeldung van Nynke Oberman ondertekende. Hoffmann weet dan dat Gerk niet meer leeft. In het aantekeningschrift van Gerks moeder staat immers:
Drie weken nadat Nynke opgepakt was kwam ze terug, ik was op de flat, ze zei dat die S.D.er haar liet gaan met de woorden: Ihr Bruder ist erschossen.
Maar er waren meer SD’ers in Rotterdam die bekendstonden om hun wreedheden. In elk geval heeft Gerk met zekerheid niets en niemand uit het verzet verraden, ondanks wat hem is aangedaan.
Strafkamp Amersfoort en executie
In de nacht van dinsdag 6 op woensdag 7 maart 1945 wordt Gerk met 204 andere gevangenen vanuit Scheveningen overgebracht naar strafkamp Amersfoort. Onder de gevangenen zit ook een andere verzetsploeg uit Kralingen, waaronder Erasmiaan Paul Tukker. Deze ploeg was al vóór Gerk gearresteerd. In het kamp krijgen alle gevangenen een nummer dat ze op hun kleding moeten naaien. Gerk krijgt nummer 15065.
In de nacht dat Gerk wordt overgebracht naar Kamp Amersfoort, pleegt een verzetsgroep op de Veluwe per ongeluk een aanslag op Hanns Albin Rauter, de hoogste SS-officier in Nederland. Als wraak executeert de Duitse bezetter in heel Nederland groepen gevangenen. Op 7 maart 1945 tegen 23.00 uur worden aan Kamp Amersfoort telefonisch de namen doorgegeven van 49 Toteskandidaten, om te fusilleren. Gerk is een van hen. De kampleiding roept de 49 gevangenen op. De volgende ochtend worden zij naar de schietbaan op de Leusderheide gebracht. Hier worden zij opgesteld in zes groepen, met steeds tien meter ertussen. Gerks overlijden wordt bepaald op 8 maart 1945, ‘s ochtends om zeven uur.
De stoffelijke overschotten worden in een kuil gegooid, die met zand wordt bedekt. Na de oorlog, in juni 1945, wordt het massagraf blootgelegd en wordt Gerk geïdentificeerd. In het sectierapport staat dat Gerk 1.78 meter lang was, dat hij kort bruinrood haar had en een “volkomen gaaf gebit”, wat uitzonderlijk was in die tijd. Gerk wordt opnieuw begraven op de begraafplaats Rusthof in Leusden, in een eregraf. Het heengaan van Gerk laat diepe sporen na in zijn familie.
Terra ei levis sit
In het Rotterdams Jaarboekje van 2024 verscheen een uitgebreide versie van dit verhaal met bronvermelding, geschreven door Anne Schram Ouweneel. Met dank aan Herman Oberman van Oberman NL Familiegeschiedenis, Marijke van Vonderen-van Staveren, Loes Wijnbergen, Anneke Oberman-Buit, Piet Dam, Rudi Harthoorn en Chiel Melsert.