Sonja de Jongh
Sonja de Jongh begin 1942.
Uitsnede van klassenfoto Joods Lyceum Rotterdam.
Sonja de Jongh
(Monaco, 16 juni 1927 – Auschwitz, 3 september 1943)
Sonja bleef alleen achter
Sonja de Jongh was aan het begin van de oorlog dertien jaar. Ze was lang en slim. Ze zat op het gymnasium en op hockey. Tot dat niet meer mocht, omdat zij Joods was. Kort na Sonja’s vijftiende verjaardag werd haar familie gedeporteerd. Sonja bleef alleen achter. Ze dook onder in een hut op de Veluwe. Tot ze werd verraden.
Geboren in Monaco
Sonja was op 16 juni 1927 geboren in Monaco. Zij had een zes jaar oudere broer John, geboren in 1921 in Amsterdam. Hun ouders waren in 1926 in Frankrijk gaan wonen, waar haar vader Hijman de Jongh, roepnaam Herman, dagbladverslaggever was voor Nederlandse kranten. Zijn grote liefde was echter het damspel. Al op jonge leeftijd was Sonja’s vader damgrootmeester geworden. In 1924 werd hij Nederlands kampioen, in 1928 behaalde hij een gedeelde tweede plaats bij het wereldkampioenschap en in 1938 werd hij Frans kampioen – Frankrijk was destijds het mekka van de damwereld. Daarnaast schreef Herman de Jongh boeken over dammen. “Dammen is mijn leven”, zei hij in een interview uit 1949.
Sonja’s moeder was Sophia Spiero. Over haar is minder bekend. Sophia was geboren in Antwerpen, maar had de Nederlandse nationaliteit. Haar vader Nathan Spiero werkte als diamantkliever. Op de enige bekende foto van Sophia is een slanke brunette te zien.
Mogelijk hadden Sonja’s ouders gekozen voor Monaco als geboorteplaats omdat Hermans boezemvriend Ben Springer daar woonde. Vader Herman kon rond Sonja’s geboorte namelijk niet bij zijn vrouw zijn: samen met Ben Springer deed hij in Parijs mee aan de Internationale Vijfkamp. Herman behaalde daar de vijfde plaats, ondanks het feit dat zijn dokter hem vanwege zijn gezondheid had aangeraden “van verder spelen af te zien”, aldus een krantenbericht uit 1927. Wellicht werd moeder Sophia bij de geboorte bijgestaan door de vrouw van Ben Springer, maar dat is speculatie.
Scheiding en verhuizing naar Rotterdam
Het huwelijk tussen Sonja’s ouders hield niet lang stand. In de eerste helft van 1929 woonde vader Herman in Parijs en moeder Sophia in Brussel. In mei van dat jaar, toen Sonja nog geen twee jaar oud was, gingen haar ouders officieel uit elkaar. Had haar vaders liefde voor het damspel een rol gespeeld? In een naoorlogs interview zei Herman de Jongh dat dammen bij de meeste topspelers op de eerste plaats kwam, vóór het familieleven. Over een andere damspeler zei hij: “[Hij] is één van de weinige topspelers geweest bij wie het damspel niet op de eerste plaats kwam; hij heeft zijn werkzaamheden en ook zijn familieleven altijd laten voorgaan.”
Toch speelde er ook iets anders. Opmerkelijk is dat het huwelijk van Sonja’s ouders op dezelfde dag werd ontbonden als het huwelijk van Sonja’s grootouders van vaderskant. Ook opmerkelijk is dat Sonja’s moeder en Sonja’s grootvader van vaderskant enkele dagen na de scheiding gingen samenwonen in Rotterdam. Eerst kort aan de Nieuwe Binnenweg en vanaf april 1930 op een bovenwoning aan de Lieve Verschuierstraat. Joseph ‘Joé’ de Jongh, Sonja’s opa, werd haar voogd, zo blijkt uit het stamboek van het Erasmiaans Gymnasium. Verre verwanten van Sonja bevestigen dat het om een liefdesrelatie ging. Een ongewone familiesituatie die vermoedelijk niet makkelijk was voor Sonja, als zij al op de hoogte was.
Familie De Jongh toen alles nog goed was. Van links naar rechts Sonja’s vader Hijman ‘Herman’ de Jongh, Sonja’s moeder Sophia de Jongh-Spiero, Sonja’s opa Joseph ‘Joé’ de Jongh, Sonja’s oma Estella de Jongh-Minden (later Estella Tenthof van Noorden-Minden), Sonja’s tante Marianne de Jongh en Mariannes toenmalige partner Meijer ‘Max’ Wolder. De foto is vermoedelijk gemaakt rond 1922-1923, vóór Sonja’s geboorte.
Foto uit de nalatenschap van Maurits Wolder.
Eerst een lagere school in Delfshaven, toen het Erasmiaans
In de tweede helft van de jaren dertig zat Sonja de Jongh op een openbare lagere school in Delfshaven, de latere Piet Hein-school. Het schoolgebouw aan Coolhavenstraat 29 biedt nu onderdak aan de Harbour Bilingual School. In die tijd was het een gloednieuw, modern gebouw, geopend in 1930. Op de begane grond zat de jongensschool met hoofdmeester Bos, op de eerste verdieping de meisjesschool met als hoofd juffrouw Waleson. De jongens en meisjes hadden gescheiden speelkwartier. Vanaf de vierde klas kregen de leerlingen facultatief Franse les bij meneer Schareman. Sonja deed aan deze lessen mee. Zo had zij al twee jaar Frans gehad toen zij aan de middelbare school begon.
In 1939 deed Sonja toelatingsexamen voor het Erasmiaans Gymnasium. Zij slaagde en begon in september 1939 in de eerste klas. Meteen in dat eerste schooljaar werd zij lid van de Rotterdam Mixed Hockey Club Gymnasium Erasmianum (R.M.H.C. G.E.). Sonja staat op de groepsfoto van het Paashockeytoernooi van 1940.
Sonja in maart 1940, bij het Paastoernooi van de gymnasiale hockeyvereniging R.M.H.C. G.E. Sonja zit hurkend op de tweede rij van voren, vierde van links, achter de jongen in een wit shirt. Zij draagt haar haar in lange vlechten.
Foto van Tine van Baarle-van Asselt uit Het Erasmiaans Gymnasium in de Tweede Wereldoorlog (2003), p.160.
Zo’n anderhalve maand na het Paashockeytoernooi, op 10 mei 1940, viel Duitsland Nederland binnen. Vier dagen later bombardeerden de Duitsers de binnenstad van Rotterdam. Sonja woonde aan de westkant van de binnenstad. Haar straat werd niet getroffen, maar toch zal ze zich bewust zijn geweest van het gevaar. Al was het maar omdat haar beide ouders Joods waren.
Elk schooljaar in een ander gebouw
Aan het eind van de eerste klas ging Sonja met goede cijfers over naar de tweede. Haar beste vak was aardrijkskunde (met eindcijfer 8), haar slechtste vakken waren wiskunde (met eindcijfer 5) en gymnastiek (eindcijfer 4). Ze had zevens voor Frans en geschiedenis. Dit eerste jaar zou het enige schooljaar zijn dat Sonja les had in het schoolgebouw aan de Wytemaweg. In augustus 1940, tijdens de zomervakantie, werd het gebouw namelijk gevorderd door de Duitse Kriegsmarine. De school werd opgesplitst in een locatie Oost en een locatie West. Sonja werd ingedeeld op de locatie West. Zo kwam het dat zij de tweede klas doorbracht in een herenhuis aan de Mathenesserlaan 435.
In juli 1941 werd Sonja bevorderd naar de derde klas, met zevens voor Nederlands, aardrijkskunde en gymnastiek, en voor de andere vakken zessen. Prima cijfers om aan de derde klas te beginnen. Maar aan het eind van de zomervakantie viel bij Sonja thuis een brief van de gemeente op de deurmat. Omdat zij Joods was, mocht ze na de zomer niet terugkeren naar het Erasmiaans. Voor Joodse gymnasium- en hbs-leerlingen richtte de gemeente Rotterdam het Gemeentelijk Joods Lyceum Rotterdam op.
Op een blaadje noteerde de rector van het Erasmiaans, M.J. Pattist, de namen van de Joodse leerlingen die na de zomer van 1941 niet op school mochten terugkomen. Een van de namen was Sonja de Jongh. Van de 25 leerlingen op het lijstje van Pattist zouden 14 tieners de oorlog niet overleven. Sonja was een van hen.
Foto uit archief Erasmiaans Gymnasium.
Tijd op het Joods Lyceum
Sonja woonde met haar moeder, haar broer en haar grootvader in een bovenwoning aan de Lieve Verschuierstraat 18a in Rotterdam-West. Elke dag moest zij dwars door het verwoeste stadscentrum naar het Joods Lyceum, dat aan de andere kant van de stad lag, in de wijk Kralingen. Op het Joods Lyceum kwam Sonja in de derde klas gymnasium. Omdat in deze klas maar vijf leerlingen zaten, had Sonja vaak les met de derde klas hbs. Dit was de klas van de dagboekschrijfsters Esther van Vriesland en Carry Ulreich. Hun dagboeken zijn na de oorlog uitgegeven. Vooral Esthers dagboek geeft een goed beeld van dat schooljaar.
Klassenfoto van de derde klas van het Gemeentelijk Joods Lyceum Rotterdam, begin 1942. De twee staande meisjes bij de deur zijn de gymnasiumleerlingen Rita Bosman (links van de leraar) en Sonja de Jongh (rechts van de leraar, met lange vlechten). Opvallend is dat Sonja vrij lang is in vergelijking met haar leeftijdsgenoten.
Foto uit de nalatenschap van Simon Hornman, via Yolanda Hornman.
In haar dagboek noemt Esther van Vriesland vijf keer de naam ‘Sonja’. Het gaat, zo blijkt uit de originele dagboekschriftjes, om Sonja de Jongh. Zo schreef Esther op 24 februari 1942 dat ze blij was dat Sonja en Rita “niet zulke jongensgekken” waren. Op 26 maart 1942 schreef Esther dat Sonja, Sera en Esther “een ijsco” op hadden, “een Puck en we hebben toen vreselijke lol gehad” (p.92). Een pukkie was een ijsje op een stokje, gewikkeld in vetvrij papier. Je kocht ze bij ijscokarren van Jamin. Misschien waren Esther en haar schoolvriendinnen de ijskar van Jamin tegengekomen tijdens een vrij uur of pauze. In de pauze gingen ze wel eens wandelen om wat lekkers te kopen, bijvoorbeeld naar de noodwinkels aan de verwoeste Goudsesingel.
Vijftiende verjaardag
Voor haar vijftiende verjaardag, 16 juni 1942, kreeg Sonja cadeautjes van haar schoolvriendinnen. Esther van Vriesland schreef:
Sonja de Jongh was woensdag [sic] jarig. Ik heb haar een aardig (Sera’s woordje) vaasje gegeven met schattige lathyrus er in. Sera heeft haar een doorlopend kalendertje en een flesje Eau de cologne gegeven.
Een maand later, op vrijdag 17 juli, mocht Sonja thuis een feestje geven. Esther schreef op 1 juli 1942 in haar dagboek:
Sonja heeft een stelletje uitgenodigd om de 17e heel de dag te komen. (…)
Van de meisjes komen er: Sera, Liny, Suus en dan zij zelf. Van de jongens: Ab v. Dam, broer daarvan, broer van Sonja en Rob Frieser.
Sera, Liny en Ab waren klasgenoten van Sonja op het Joods Lyceum: Saartje Sloves (1925-1944), Helena van Zwanenbergh (1927-1942) en Abraham van Dam (1924-1943). Ook Robert ‘Rob’ Frieser (1924-1943) was een leerling van het Joods Lyceum. Ouder waren Sonja’s broer John de Jongh (1921-1942), die als bloemist werkte, en Abs broer Simon van Dam (1920-1943). ‘Suus’ is waarschijnlijk Susanna van Zwanenbergh (1925-1942), zus van Sonja’s klasgenootje Helena.
Esther kon niet komen; ze kon geen reisvergunning meer krijgen en had er ook niet zo’n zin in. Daarom zullen we nooit weten hoe Sonja’s laatste feestje was. Het zou mooi zijn om te kunnen schrijven dat het heerlijk weer was. Dat de tieners de tuin van de benedenburen mochten gebruiken. Dat er een lange tafel in de tuin stond met limonade en lekkers. Dat er gelachen werd, geroddeld en geflirt. Dat er plannen werden gemaakt voor later.
Maar het was matig weer. De zon scheen niet overvloedig. Het was gemiddeld 15 graden, er stond een windje en misschien regende het zelfs wat. Moeder Sophia had vast iets lekkers gemaakt, maar vermoedelijk had het haar weken gekost om de ingrediënten te verzamelen. Sinds 30 juni 1942 mochten Joden immers alleen boodschappen doen tussen drie en vijf uur ’s middags, en tegen drieën waren veel schappen al leeg. Ook de stemming zal niet optimaal zijn geweest, want eerder die week, op dinsdag 14 juli, de dag van de promotie op het Joods Lyceum, waren in Amsterdam zevenhonderd willekeurige Joden opgepakt. De dag erna vertrok de eerste trein vanuit Westerbork naar Auschwitz. Is het feestje van Sonja onder deze omstandigheden wel doorgegaan? Dat is niet eens zeker.
Deportatie van familieleden
Twaalf dagen na het geplande feestje vielen er deportatieoproepen op de deurmat van de Lieve Verschuierstraat 18a. De ene was voor Sonja’s moeder Sophia en andere voor Sonja’s broer John. Beiden waren opgeroepen voor het eerste massatransport vanuit Rotterdam. Op 30 juli 1942 moesten Sophia en John zich ’s avonds om 18.00 uur melden in Loods 24, een havenloods op Rotterdam-Zuid. Heeft Sonja thuis afscheid van hen genomen? Of heeft zij hen weggebracht naar Loods 24? Sonja’s klasgenootje Carry Ulreich was die dag aanwezig in Loods 24. In haar dagboek beschreef ze wat zich daar had afgespeeld. “Misère, overal verschrikkelijke misère. Vertwijfelde mensen!”
Sonja’s moeder en broer werden die avond op transport gezet naar Westerbork, waar zij op 31 juli aankwamen. Een paar dagen later, op maandag 3 augustus 1942, werden ze vanuit Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz.
Kreeg Sonja’s grootvader Joseph de Jongh ook een oproep? Dat is niet bekend; zijn Joodse Raad-kaart is onvindbaar. Wel blijkt uit archiefdocumenten dat de woning aan de Lieve Verschuierstraat 18a al een week na de deportatie van Sophia en John was leeggehaald. Op 7 augustus 1942 troffen de Rotterdamse ambtenaren Wilms en Huisman alleen kleding aan: “Sonja de Jongh, Besitzt nur Leibwäsche und Damenkleidung” – Sonja de Jongh bezit uitsluitend ondergoed en dameskleding. Geen vaasje, geen kalendertje, geen eau de cologne. Ook Sophia Spiero en John de Jongh bezaten volgens het document “alleen persoonlijke bezittingen en kleding”, maar Sophia en John waren toen al aangekomen in Auschwitz en bezaten dus helemaal niets meer.
Veel van Sonja’s familieleden werden dat najaar vergast in Auschwitz. Sonja’s oma van moederskant was op 7 september 1942 op transport gezet, Sonja’s oma van vaderskant op 25 september 1942 en Sonja’s opa en voogd Joseph de Jongh op 12 oktober 1942. Sonja bleef alleen achter, net vijftien jaar oud. Haar vader woonde nog steeds in Frankrijk. Wat moest ze doen? Waar kon ze naartoe?
Onderduik
Naar Amsterdam. Sonja’s laatste officiële adres was Jekerstraat 20I in Amsterdam, op de bel-etage achter. Dit was de woning van Samuel Roos (1894-1944) en zijn echtgenote Eva Roos-Polak (1901-1945). Eva stond aan het hoofd van het huishouden van Kindertehuis Roos van de Joodse Raad. Het is best mogelijk dat Sonja naar dit kindertehuis was verwezen en vervolgens werd opgenomen door het gezin Polak. Een andere mogelijkheid is dat Sonja de familie Polak kende via familie: Eva Roos-Polak was op de een of andere manier betrokken bij de familie Coppenhagen. Sonja’s oma van moederkant heette Vrouwtje Spiero-Coppenhagen.
Ergens tijdens de oorlog moet Sonja zijn ondergedoken op de Veluwe. Zij zat in een kamp in het buitengebied van Hulshorst. In naoorlogse verhoren en aangiften sprak een van de verdachten over een tent, een ander over een blokhut. Het woord ‘blokhut’ duidt erop dat het onderkomen wellicht overeenkomsten had met de half-ondergrondse hutten van Het Verscholen Dorp in Vierhouten, zo’n twaalf kilometer verderop.
Sonja zat ondergedoken met drie Joodse jongemannen: Herbert Gustav Specht uit Driebergen/ Amsterdam, Freddy Eduard Spijer uit Amsterdam en Benjamin ‘Ben’ van der Zijl uit Hilversum. Eind juni of begin juli 1943 kwam er een vijfde persoon bij: de gevluchte krijgsgevangene Willem Pieter Huijbrechtse uit Groningen. Hij was de enige die de oorlog zou overleven. In zijn naoorlogse aangifte tegen de persoon die hem verraden had, verklaarde hij:
Eind Juni of begin Juli 1943 ging ik onderduiken in een kamp in Hulshorst. Ik was krijgsgevangene en geen Jood. Op 13 augustus 1943 werd ik in dat kamp met drie Jodenmannen en 1 Joods meisje gearresteerd door de S.D. uit Amsterdam en werd ik met die mensen overgebracht naar Amsterdam.
Willem Pieter Huijbrechtse in aangifte tegen mw. S. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.27.
Uit naoorlogse verhoren valt af te leiden dat de onderduikers eten kregen van een boer, waarschijnlijk de boer van de nabijgelegen boerderij. De sfeer was ongedwongen. Na acht uur ’s avonds, als het erf leeg was, kwamen de onderduikers naar de pomp op het erf, “om een praatje te maken met de omwonenden”. Ze voelden zich dus veilig genoeg om in het zicht te komen, en ze werden gezien als mens. Een moment van menselijkheid in een onzekere tijd. Tot er iemand arriveerde uit de grote stad.
Verraad
Bij de boerderij stond een vakantiehuisje. Rond 17 juli 1943 kwamen er gasten in het huisje: mevrouw Hessenfeld uit De Lairessestraat in Amsterdam. De ondergedoken krijgsgevangene was een bekende van haar: hij was de zoon van een vriendin. Mevrouw Hessenfeld nam haar werkster mee naar Hulshorst, mevrouw S. Ook de zoon van mevrouw S. werd uitgenodigd. Mevrouw S. sliep op een kamer op de eerste verdieping. Vandaaruit had zij goed zicht op het erf en de pomp. ’s Avonds zag zij de onderduikers naar de pomp komen. Uit het naoorlogse verhoor van mevrouw S.:
Die Mevrouw [Hessenfeld] ging haar vacantie doorbrengen in Hulshorst op de Veluwe. Ik werd door haar met mijn zoon uitgenodigd om daar te komen werken. Omstreeks 17 Juli 1943 vertrokken wij met de familie Hessenfeld naar Hulshorst. Toen ik daar enige dagen was, bemerkte ik dat er enige Joodse mensen in die buurt waren. Deze joden kwamen na 8 uur ’s avonds altijd even naar de pomp, welke bij ons huisje stond. Zij kwamen daar dan een praatje maken met de omwonenden. Zelf heb ik die joden nooit gesproken, omdat ik daar geen tijd voor had en het erg druk had met werken.
Mevrouw S. in haar verhoor. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.30-31.
Terug in Amsterdam vertelde mevrouw S. aan haar man wat zij had gezien. Meneer S. werkte bij de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg, een rooforganisatie van de NSDAP die cultuurgoederen uit bezette gebieden naar Duitsland bracht. Samen gingen meneer en mevrouw S. op bezoek bij politieagent Oude Wolbers, een bekende Amsterdamse jodenjager. Hij werkte bij het Bureau Joodse Zaken in de Paulus Potterstraat. Meneer S. vertelde Oude Wolbers over Joden in Hulshorst die zich aan de meldingsplicht onttrokken, in strijd met de verordeningen. Mevrouw S. lichtte een en ander toe. Oude Wolbers verwees hen naar het bureau aan de Paulus Potterstraat. In de dagen daarop stuurde meneer S. een brief aan het Bureau Joodse Zaken. Oude Wolbers kreeg de brief in behandeling. Om nadere inlichtingen in te winnen, ging hij samen met collega Kaptijn naar de woning van mevrouw S.
Meneer en mevrouw S. woonden sinds 15 juli 1943 op het adres Zuider Amstellaan 17 huis in Amsterdam. Die woning was “vrijgekomen” toen Joden hem hadden “verlaten”, aldus mevrouw S. in het naoorlogse verhoor. De man van mevrouw S. had de woning toen toegewezen gekregen door – vermoedelijk – de Sicherheitsdienst: “een Duitse instantie in de Euterpestraat te Amsterdam. Hoe die instantie heette, weet ik niet. Door die instantie werden jodenwoningen geruimd. Mijn man was daar controleur.” Tot de zomer van 1943 had het echtpaar David Cohen en Selma Sophie Cohen-de Wolff op dit adres gewoond. Toen meneer en mevrouw S. er kwamen wonen, stonden de meubels van David en Selma nog opgeslagen in een verzegelde kamer. Later zijn de meubels eruit gehaald “door diezelfde instantie”.
Politieagent Kaptijn, evenals Oude Wolbers een bekende jodenjager, beschreef in zijn naoorlogse verhoor uitgebreid wat volgde:
Op zekere dag zijn wij toen naar Mevrouw S. gegaan, die ons ontving en ons heel nauwkeurig uitduidde, hoe wij ons moesten begeven naar de verblijfplaats van bedoelde joden. Ze had het ongeveer over vier of vijf joden, die in een tent verbleven. In de nabijheid van een boerderij, waar zij met vacantie was. Deze gegevens zijn door ons schriftelijk opgenomen en verder als aangifte behandeld. Verder vertelde mevrouw S.: “Als U op een zekere dag daar naar toe gaat, zal ik maken, dat ik daar ook aanwezig ben en zal ik U daar ter plaatse nog verdere inlichtingen verschaffen. Wij hebben toen opdracht gekregen ons in verband met deze aangifte naar Hulshorst te begeven en deze strafbare joden aan te houden en over te brengen naar ons bureau. In Hulshorst aangekomen, troffen wij inderdaad Mevrouw S. aan bij een boer, waar zij haar vacantie doorbracht. Zij heeft ons toen verder precies gezegd, hoe wij verder moesten handelen. Zij gaf ons de raad ons met de desbetreffende verzorger der joden in verbinding te stellen, dan zou deze wel precies de plaats aanwijzen waar de tent stond. Dit heeft deze boer inderdaad ook gedaan.
Adrianus Cornelis Dirk Kaptijn in zijn verhoor. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.22-23.
Mevrouw S.:
Een poosje daarna, toen ik mij te Hulshorst bevond, welke dag, weet ik niet meer, zag ik Oude Wolbers, de mij bekende B. en nog enige mannen bij ons vacantieverblijf. Er mocht niemand de deur uit en werden onze persoonsbewijzen nagekeken. Eén van die mannen bleef bij ons achter en de andere gingen het bos in.
Mevrouw S. in haar verhoor. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.30-31.
Oude Wolbers:
Enige dagen later zijn wij naar Hulshorst gegaan. Wij spraken daar met de vrouw en de dochter van de verzorger der Joden doch wisten van niets. Wij moesten maar wachten tot haar man thuiskwam. Toen dit zover was, vertelden wij hem, waarvan hij werd beschuldigd en wat hem te wachten stond. Hij koos toen eieren voor zijn geld en bracht hij ons naar de hut. Daar troffen wij enige Joden aan, hoeveel weet ik niet meer.
Gerrit Wilhelmus Oude Wolbers in zijn verhoor. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.24.
Kaptijn:
In die tent troffen wij vier mannen en een vrouw aan, die wij daarop hebben aangehouden en hebben overgebracht naar Amsterdam. (…). Boven op de kamer waar Mevrouw S. logeerde, heeft zij nog eens ons alle gegevens verstrekt, omtrent deze Joden, dat mochten wij niet zeggen, dat zij er iets mede te maken had.
Adrianus Cornelis Dirk Kaptijn in zijn verhoor. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.23.
Mevrouw S.:
Enige tijd daarna zag ik ze weer uit het bos komen en hadden zij enige joden bij zich. Zij hadden ook een Christenjongen bij zich, een zoon van de vriendin van Mevrouw Hesslenfeld [sic]. Ik meen mij te herinneren, totaal 4 man. Zij werden later overgebracht door die mannen naar de trein. Van de joden heb ik nooit meer iets gehoord; de christenjongen is na een paar dagen weer vrijgekomen.
Mevrouw S. in haar verhoor. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.30-31.
Het verhaal kreeg een staartje. Een paar dagen na de arrestatie kwam op het Bureau Joodse Zaken het bericht binnen dat er op de onderduikplek in Hulshorst “enige Juwelen zouden bevinden, die door bovenbedoelde Joden in de grond zouden zijn gestopt.” De politie ontbood de dochter van de man die de onderduikers verzorgde voor verhoor in Amsterdam. De dochter verklaarde dat zij de juwelen van een van de Joodse onderduikers nog in haar bezit had. De verbalisant schreef in zijn verslag:
Ik, verbalisant, heb deze juwelen gezien en bleken dit te zijn: 2 colliers, 1 armband, 1 broche en 1 medaillon met twee fototjes [sic]. Verder was er bij 1 ring, vermoedelijk van de gearresteerde Ben van Zijl (Jood). Ik heb haar aangezegd, deze voorwerpen zorgvuldig te bewaren.
Verbalisant. Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753, p.24-25.
Aan wie hadden de colliers, de armband, de broche en het medaillon toebehoord? Was het medaillon van Sonja geweest? Bestaat het nog? Zouden de originele fotootjes er nog in zitten? Van wie zouden de foto’s geweest zijn?
Arrestatie
Op vrijdagavond 13 augustus om 20.10 uur werd Sonja samen met haar mede-onderduikers door politieagent Oude Wolbers overgebracht van Bureau Joodse Zaken naar een politiebureau voor “nachtverblijf”. Bij fouillering bleek dat Sonja één gulden op zak had. In het politiebureau moest Sonja haar handtekening zetten. Voor zover bekend is dit het enige handschrift van Sonja dat bewaard is gebleven. Met veel moeite zijn de letters SdJ te ontcijferen. Haar cursieve krabbel lijkt op een schreeuw.
In het fouilleringsregister van de Amsterdamse politie staat Sonja’s handtekening (rechterkolom, midden). De handtekeningen erboven en eronder zijn van politieagenten. Bij haar arrestatie had Sonja één gulden op zak (fl. 1,=).
Bron: Stadsarchief Amsterdam, archief 5225 Politierapporten 1940-1945, inventaris 7188: No. 225 (13 augustus, 20.15).
Westerbork
Op 26 augustus 1943 kwam Sonja aan in Westerbork, tegelijk met de drie jongemannen die op 13 augustus samen met haar waren opgebracht: Herbert Gustav Specht, Freddy Eduard Spijer en Benjamin van der Zijl. Bij aankomst gaf Sonja op als beroep: Schneiderin – naaister. Omdat Sonja een ‘S-fall’ ofwel ’S-geval’ was – opgepakte onderduikers waren ‘strafgevallen’ – kwam zij in strafbarak 67. Het is de barak waarin een jaar later ook Anne Frank terecht zou komen. Strafgevallen kregen minder eten en drinken dan de andere gevangenen. Meestal gingen zij met het eerstvolgende transport mee naar ‘het oosten’.
In strafbarak 67 moet een bijzondere ontmoeting hebben plaatsgevonden. Een schoolgenoot van Sonja van het Erasmiaans Gymnasium en het Joods Lyceum, Claartje Slager,kwam drie dagen na Sonja in dezelfde barak terecht. Claartje was toen net gearresteerd bij een overval in Kamperveen. Ook zij was verraden. Op het gymnasium en het Joods Lyceum had Claartje één klas hoger gezeten dan Sonja. Hadden de twee meisjes op school goed contact gehad? Doet dat er nog toe als je allebei alleen bent en je elkaar ontmoet in Westerbork?
In Westerbork probeerden Sonja en Claartje beiden hun deportatie te voorkomen. Sonja verzocht het kamp contact op te nemen met de familie Van Os aan de Hudsonstraat 41c in Rotterdam, met het verzoek een envelop met papieren op te sturen: geboorte-, scheidings- en voogdijpapieren. Het blijkt te gaan om Joannes van Os, los werknemer, geboren op 2 april 1882. Hij woonde op dat adres met zijn tweede vrouw Aaltje Norden. Op het eerste gezicht is onduidelijk was hun relatie met het gezin De Jongh kan zijn geweest. Wellicht was Sonja bevriend met het jongste kind van Joannes, Hendrika Maria van Os uit 1926. Mogelijk zaten zij op dezelfde lagere school. Het kan ook zijn dat een van de oudere dochters van Van Os werkster was bij het gezin De Jongh. Had de familie De Jongh de niet-Joodse familie Van Os in vertrouwen genomen? Dat moet haast wel.
Westerbork nam contact op met de Joodse Raad Rotterdam. Op 4 september noteerde een zekere Vos op Sonja’s Joodse Raad-kaart dat er bij de Joodse Raad Rotterdam geen bewijzen van echtscheidingspapieren aanwezig waren. Maar het had al geen zin meer. De volgende notitie op de kaart is: “Verdere stappen geen doel”. Sonja was reeds op 31 augustus 1943 op transport gezet naar Auschwitz. Op het transport zat ook Sonja’s schoolgenootje van het Joods Lyceum Marianna ‘Nannie’ Stork. Nannie had ondergedoken gezeten in Zwijndrecht; ook zij was verraden.
Sonja’s trein deed er drie dagen over om in Auschwitz te komen. De trein stopte nog in Cosel, ongeveer 80 kilometer voor Auschwitz. Hier werden tweehonderd mannen uit de trein gehaald om dwangarbeid te verrichten. Freddy Eduard Spijer en Benjamin van der Zijl zijn hier hoogstwaarschijnlijk geselecteerd. Sonja’s leeftijdsgenootje Herbert Gustav Specht ging net als Sonja na een kort oponthoud door naar Auschwitz.
Bij aankomst in Auschwitz werd Sonja op het perron geselecteerd voor de gaskamer.
Zij werd nog diezelfde dag vergast.
Vader en neef
Sonja’s vader Herman de Jongh, de damgrootmeester, overleefde de Tweede Wereldoorlog in Willemstad op Curaçao. Aan het begin van de oorlog was hij oorlogscorrespondent geweest bij het Franse leger voor Aneta (Algemeen Nieuws- en Telegraaf-Agentschap). In een interview uit 1949 vertelde hij dat hij Frankrijk was ontvlucht toen de Duitse troepen oprukten. Via Zuid-Frankrijk en Jamaica was hij terechtgekomen op Aruba en Curaçao, waar hij zich aansloot bij de Intelligence Service van de Nederlandse Marine.
Na de oorlog keerde Herman terug naar Nederland. Hij vond daar alleen een neef in leven, Maurits Wolder (‘Maud, Boppa’), zoon van zijn zuster Marianne de Jongh (1900-1943). Maurits, die twee jaar ouder was dan Sonja en haar ongetwijfeld heeft gekend, was op 11 januari 1943 bij Haren uit de trein naar Auschwitz gesprongen. Hij overleefde de oorlog in de onderduik in Zaandam. Na de oorlog kwam hij weer in contact met zijn oom Herman, zo vertelde hij in zijn interview voor het Spielberg-project:
Ik was toentertijd in Den Haag en op een gegeven ogenblik stond ineens mijn oom Herman, de broer van mijn moeder, Herman de Jongh, voor mijn neus. Die had toen de oorlog uitbrak in Parijs gewoond, was via Zuid-Frankrijk naar Curaçao gegaan, had daar de oorlog doorgebracht en was teruggekomen naar Nederland, op zoek naar zijn familie die eventueel nog in leven was. Hij trof ook niemand, maar is er uiteindelijk achter gekomen dat de zoon van zijn zuster, dat die nog in leven was, en heeft mij gevonden.
USC Shoah Foundation Institute testimony of Maurits Wolder, VHA Interview, Code: 8590 [transcript via Mirjam Wolder].
Herinnering
Sonja de Jongh wordt nog elk jaar herdacht op haar oude school, het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam.
Terra ei levis sit
Dit essay is geschreven door Anne Schram Ouweneel op basis van eigen onderzoek. Met dank aan Bert Tenthoff van Noorden, Carla Berkhout, Mirjam Wolder, Sylvia Eisma, Hans Swanenburg, Loes Wijnbergen en Christa Schepen.
Het CABR-archief is niet doorzoekbaar op naam van slachtoffer. Gelukkig maakte een onbekende op Sonja’s pagina op Joods Monument de volgende notitie: “Deze persoon komt voor in een CABR-dossier van het Nationaal Archief. In het CABR bevindt zich een verslag van de arrestatie van deze persoon onder inv. nr. CABR 472 + 753”. Alleen dankzij deze notitie was het mogelijk om het laatste levensjaar van Sonja te reconstrueren. Het openbaar en doorzoekbaar maken van de CABR-archieven is essentieel voor nabestaanden en onderzoekers die de levens van oorlogsslachtoffers proberen te reconstrueren.
De politieagenten Gerrit Oude Wolbers en Adriaan Kaptijn zijn na de oorlog veroordeeld tot de doodstraf. Later werd dit omgezet in twintig jaar gevangenisstraf. Kaptijn kwam na acht jaar vrij. Of mevrouw S. is veroordeeld, is niet nagegaan.
In dit verhaal is ervoor gekozen om veroordeelden die handelden vanuit hun functie bij naam te noemen.
Selectie uit de gebruikte bronnen
Archieven van de stad Antwerpen, Vreemdelingenregister 1840-1930, referentienummer vreemdelingendossier 88306, periode 1886-1900: no 3666 / 2113 [?].
Arolsen Archives [diverse kaarten uit de cartotheek van de Joodse Raad, o.a.:]
Arolsen Archives, referentienummer 01020402 058, document-ID 130314166: De Jongh, Sonja. Geraadpleegd op 23 september 2024 van https://collections.arolsen-archives.org/en/document/130314166.
Arolsen Archives, referentienummer 01020402 058, document-ID 130314093: De Jongh, John. Geraadpleegd op 27 september 2024 van https://collections.arolsen-archives.org/en/document/130314093.
Arolsen Archives, referentienummer 01020402 241, document-ID 130378890: Spiero, Sophia. Geraadpleegd op 27 september 2024 van
https://collections.arolsen-archives.org/de/document/130378890.
Broekhoven, S., Van Ginkel-Meester, S., Kolman, C., Rommes, R., Stades-Vischer, E., & Stenvert, R. (2004). Monumenten in Nederland, Zuid-Holland, Delfshaven (gemeente Rotterdam). DBNL. Geraadpleegd op 10 oktober 2024, van https://www.dbnl.org/tekst/sten009monu10_01/sten009monu10_01_0029.php.
‘Dammen: Internationale Vijfkamp te Parijs’ (1927 06 21). De Avondpost [via Delpher].
Drost, Frank, ‘H. de Jongh en zijn successen’ (1985, 14 december). Trouw [via Delpher].
Jongh, Herman de (z.d.). Joods biografisch Woordenboek. Geraadpleegd op 23 september 2024, van https://joodsbw.nl/id/P-5849.
Joods Monument [diverse pagina’s].
Nationaal Archief, toegang 2.09.09 CABR, inventaris 753.
Nationaal Archief, toegang 2.09.34.02 Commissie tot het doen van Aangifte van Overlijden van Vermisten: VP-dossiers (Vermiste Personen), inventaris 670, nummer 0173: ‘de Jongh, John’.
NIOD, toegang 093a Boedel inbeslagname documenten, inventaris 69: Spiero Sophia: Jozeph de Jongh; de Jongh, Sonja.
Noord-Hollands Archief, toegang 358.6 Huwelijksakten van de gemeente Amsterdam 1929, inventaris 3042, aktenummer Reg. 1B fol: Echtscheidingsakte Joseph de Jongh en Estella Minden, 30-07-1929.
Oorlogsbronnen [diverse pagina’s].
Roozenburg, Piet (z.d.). Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 3); J.H. (Johan) Vos. History of the Roozenburg Formation – World Draughts Forum [oorspronkelijk in Dammen]. Geraadpleegd op 28 september 2024, van https://damforum.nl/bb3/viewtopic.php?t=1503.
Herinneringen aan de Piet Hein School 1900-1945 (z.d.), SchoolBANK.nl – vind je oude klasgenoten terug. Geraadpleegd op 10 oktober 2024, van https://www.schoolbank.nl/school/piet-heinschool/herinneringen.
Schram Ouweneel, A. (2023). ‘Het vergeten verhaal van het Joods Lyceum Rotterdam, 1941-1943’, in Rotterdams Jaarboekje, reeks 13, jaargang 1, 206-227.
Schram Ouweneel, A. (2024, 24 september). Het Joods Lyceum. Erasmiaans Gymnasium. Geraadpleegd op 27 september 2024, van https://www.erasmiaans.nl/de-school/erasmiaanse-namen/het-joods-lyceum/.
Schram Ouweneel, A. (2024, 18 juli). Historische foto: Hockeyclub Gymnasium Erasmianum 1940. Semper Floreat. Geraadpleegd op 18 juli 2024, van https://www.semper-floreat.nl/hockeyclub-gymnasium-erasmianum-1936-1946/.
Stadsarchief Amsterdam, archief 5225 Politierapporten 1940-1945, inventaris 7158: 13/8-43 20.10 Sonja de Jongh [volgnummer 17].
Stadsarchief Amsterdam, archief 5225 Politierapporten 1940-1945, inventaris 7188: No. 225 (13 augustus, 20.15) [deel 3, volgnummer 9 of 11].
Stadsarchief Rotterdam, toegang 29 Archieven van de Nederlands Israelitische gemeente (NIG) te Rotterdam, inventaris 789 Stukken met betrekking tot het onderwijs aan joodse leerlingen, die door de bezetter op de gewone Nederlandse scholen niet meer werden toegelaten: Febr. ’42, Weekindeeling.
Stadsarchief Rotterdam, toegang 62 Archief van de Latijnse school, vanaf 1841 het Erasmiaans Gymnasium te Rotterdam, inventaris 251: Gymnasii Erasmiani Discipulorum, Album Quartum, 1934–1951.
Stadsarchief Rotterdam, toegang 62, inventaris 299: Toelatings-examen 1939.
Stadsarchief Rotterdam, toegang 62, inventaris 299: Verzamelstaat klasse I-A, 3e rapport 1939-‘40.
Stadsarchief Rotterdam, toegang 62, inventaris 299: Verzamelstaat klasse II – W, 3e rapport 1940-‘41.
Stadsarchief Rotterdam, toegangsnummer 62, inventaris 535: 1941 Gymnasium Erasmianum [Notitie rector Pattist].
Stadsarchief Rotterdam, toegang 62, inventaris 561: De Jongh, Sonja’ [leerlingkaart].
Stadsarchief Rotterdam, toegang 351-01 Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Onderwijs, inventaris 1333 (1942), dossier 59 Hogere Burgerscholen en Lyceum: Verslag omtrent den toestand van het Gemeentelijk Lyceum voor Joodsche Leerlingen aan den Speelmandwarsstraat 7 Rotterdam (O.) over het jaar 1941 (van 23 Oct. – openingsdatum tot en met 31 december 1941) (1942, 22 januari).
Stadsarchief Rotterdam, toegang 396-07 Pandkaarten 1860-1993, inventarisnummer 50, volgnummer 119: Lieve Verschuierstraat 18.
Stadsarchief Rotterdam, diverse gezinskaarten, waaronder: toegang 494-03 Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Bevolking: bevolkingsboekhouding van Rotterdam en geannexeerde gemeenten 1829-1990, inventaris 851-449, volgnummer 0483648: Gezinskaart Sophia Spiero.
Tenthoff, B. (z.d.). Estella Tenthoff van Noorden-van Minden. History and Genealogy. Geraadpleegd op 28 augustus 2024, van https://tenthofvannoorden.nl/berichten-2/.
Ulreich, C., ‘s Nachts droom ik van vrede; Oorlogsdagboek 1941-1945 (Utrecht 2016), 52-57.
USC Shoah Foundation Institute testimony of Maurits Wolder, VHA Interview Code: 8590 [transcript via Mirjam Wolder].
Van Dam (1957, 22 juni). ‘Dammen, De ernst van het spel; een belangrijke mijlpaal’. De Maasbode, 6 [via Delpher].
Van der Pol-Schilthuis, I. (2003). ‘Op stap met onze docent aardrijkskunde’, in Schram-Ouweneel, A. & J. van Oostendorp (reds.), Het Erasmiaans Gymnasium tijdens de Tweede Wereldoorlog; Herinneringen van oud-leerlingen, 160.
Van Oostendorp, J. (2003). ‘Het Erasmiaans en de wereld’, in Schram-Ouweneel, A. & J. van Oostendorp (reds.), Het Erasmiaans Gymnasium tijdens de Tweede Wereldoorlog; Herinneringen van oud-leerlingen, 19.
Van Rens, H., & Wilms, A., Tussenstation Cosel. Joodse mannen uit West-Europa naar dwangarbeiderskampen in Silezië, 1942–1945 (Hilversum 2020).
Van Vriesland, E., Esther; een dagboek 1942 (Utrecht 1990) 64, 92, 137, 140, 145.
‘Wij spraken met: Herman de Jongh, Dammen is mijn leven’ (1949, 21 juli). De Noord-Ooster, 4 [via Delpher].
Wikipedia-bijdragers (2015, 18 mei). Herman de Jongh (dammer). Geraadpleegd op 23 september 2024, van https://nl.wikipedia.org/wiki/Herman_de_Jongh_(dammer).
Wikipedia-bijdragers (2023, 7 april). Herman de Jongh. Geraadpleegd op 23 september 2024, van https://fr.wikipedia.org/wiki/Herman_de_Jongh.
‘Wolder (Maurits/Maud)’ (2024, 23 maart). Joods Monument Zaanstreek. Geraadpleegd op 27 september 2024, van https://www.joodsmonumentzaanstreek.nl/wolder-maurits-maud/.