Louis Hofmann

Louis Hofmann.
Foto van Oorlogsgravenstichting.

Louis Hofmann
(Rotterdam, 19 april 1902 – Neuengamme, 19 januari 1945)

Ludwig Christoph Hofmann, roepnaam Louis, was een reislustige rechtsgeleerde. Tijdens de oorlog overleed zijn geliefde moeder. Op weg naar het vrije Frankrijk werd Louis verraden en opgepakt. Louis zat in vier concentratiekampen en stierf in concentratiekamp Neuengamme. 

Ludwig Christoph Hofmann, roepnaam Louis, werd op 19 april 1902 geboren in Rotterdam. Zijn vader, Ludwig Christoph Hofmann senior, geboren in Darmstadt, was in 1897 via de Verenigde Staten naar Nederland gekomen. Hij was hofmeester bij de marine; hij verzorgde de hutten van de officieren en onderofficieren. In 1898 trouwde vader Hofmann in Rotterdam met Huberta Louisa Goedhart.

Omzwervingen

Door Hofmanns werk verhuisde het echtpaar regelmatig. Hun eerste dochter, Ludovica Christina, roepnaam Louise of Wiesje, werd in 1898 geboren in Antwerpen. Vader Hofmann werkte daar als maître d’hôtel. Hun tweede kind, Ludwig Christoph, roepnaam Louis, werd in 1900 geboren in Londen. Een paar maanden na zijn geboorte verhuisde het gezin terug naar Rotterdam. Daar kwam de kleine Louis te overlijden, 21 maanden oud. Moeder Huberta Louisa was toen al hoogzwanger van de latere Erasmiaan Ludwig Christoph. Hij kreeg dezelfde naam als zijn overleden broertje, met roepnaam Louis.

Toen Louis zeven maanden oud was, verhuisde het gezin opnieuw naar Antwerpen. Ook dit keer duurde het verblijf kort: na een half jaar keerde het gezin terug naar Rotterdam, waar dochter Otillie Abersedes (later Otillie Mersedes) werd geboren.

In Rotterdam woonde de Hofmannen tussen 1903 en 1907 op acht verschillende adressen. Geen toonbeeld van stabiliteit. Eind 1907 verhuisde het gezin naar Hamburg, “ambtshalve”. Vader Hofmann was voor zijn werk als hofmeester dus nog steeds verbonden aan havensteden.

Minder dan een jaar later keerden moeder Huberta Louisa en de kinderen zonder de vader terug naar Rotterdam. Huberta Louisa bracht haar zoontje Louis tijdelijk onder bij een gezin in de Saftlevenstraat, vermoedelijk aangetrouwde familie van haar oudere broer. Louis was toen zes jaar oud.

Alleenstaande moeder

Louis’ moeder Huberta Louisa was nu een alleenstaande moeder. Zij probeerde geld te verdienen als naaister en later als winkelierster in een chocoladewinkel. Ze woonde in kleine boven- of benedenwoningen in Rotterdam en verhuisde vaak. Haar kinderen bracht ze onder in een katholiek pensionaat in Hasselt, België. Maar in 1910 mocht Louis bij zijn moeder komen wonen, acht dagen voor zijn achtste verjaardag. De maand erna kwamen ook zijn twee zussen weer ‘thuis’ wonen.

Ondertussen had Huberta een echtscheiding aangevraagd. In juni 1910 werd haar huwelijk met Ludwig Christoph senior ontbonden. Als reden staat opgegeven: “door genoemden Ludwig Christoph Hofmann gepleegd overspel”. De verblijfplaats van vader Hofmann was toen al onbekend; in de echtscheidingsakte staat “zonder bekende woonplaats hier te lande”.

Helaas konden de kinderen niet bij hun moeder blijven wonen. Op 24 december 1910, één dag voor kerstmis, gingen de kinderen opnieuw het huis uit. De dochters naar het pensionaat in Hasselt, Louis naar het seminarie in Nijmegen. Nog twee keer probeerde moeder Huberta Louisa haar kinderen in huis te nemen, in 1911 en in 1913, en dat lukte ook, maar beide keren moesten de kinderen uiteindelijk toch weer naar een internaat, respectievelijk na anderhalf jaar en na twee jaar thuis. Opvallend is dat Louis langer bij zijn moeder bleef wonen dan zijn twee zussen.

Ondanks haar penibele situatie heeft Huberta Louisa ervoor gezorgd dat haar kinderen een goede opleiding kregen. Zelf kwam ze uit een middenklassegezin: haar vader was beambte (“commies”) bij de belastingdienst.

School en studie

Louis zat van september 1915 tot september 1918 op de Latijnse School van het Dominicus College in Nijmegen. Hij volgde vermoedelijk de gymnasiumopleiding van het Canisius College. In september 1918 kwam hij in Rotterdam wonen, om in september 1919 in te stromen in de vierde klas van het Erasmiaans Gymnasium. Louis en zijn moeder woonden toen op de Burgemeester Meineszlaan 90a. In maart 1921 verliet Louis het Erasmiaans om in juli 1921 met succes staatsexamen te doen.

Op 26 september 1921 schreef Louis zich in aan de universiteit van Leiden voor de studie rechtsgeleerdheid. Op 1 december 1924 slaagde hij voor zijn doctoraalexamen. Hij was nu meester in de rechten.

Al tijdens zijn studie begon Louis te reizen. Zijn zus Louise schreef in haar necrologie voor Louis:

Reeds tijdens zijn studiejaren ontwaakte Hofmann’s reislust. Het tragische is, dat zijn eerste buitenlandsche reis was naar Hamburg en omstreken, in Augustus 1922; hij heeft 22 jaren geleden reeds de plaats bezocht, waar hij zou sterven.
In 1923 reisde Hofmann enkele maanden in Italië, Griekenland, Turkije en Oostenrijk; in 1924 bezocht hij Zwitserland; in 1925 was hij in Parijs en in Oxford voor zijn dissertatie.

Louise Hofmann, ‘Necrologie van prof.dr. L.C. Hofmann’.
NIOD, archief 250k, inventaris 1151.

In 1927 promoveerde Louis tot doctor op de dissertatie Hand muss Hand wahren in het Oud-germaansche en Oud-duitsche recht. Hij droeg dit boek op aan zijn moeder. Later zou hij zijn zusje Otillie op het hart drukken om niet te kiezen voor een bestaan als alleenstaande moeder.

New York en Johannesburg

In 1927 werd Louis secretaris van de directie van de Steenkolen Handelsvereeniging in Rotterdam. Hij vervulde deze functie een jaar. In 1929 kreeg hij een baan aangeboden aan de prestigieuze Columbia University in New York als assistent-professor in het Romeinse recht. Het avontuur was echter van korte duur: in 1930 keerde Louis terug naar Nederland. Hij vestigde zich in Den Haag en ging werken als repetitor: een particuliere docent die studenten rechtsgeleerdheid voorbereidt op tentamens. Vermoedelijk kon hij hiervan rondkomen. In 1930 verscheen bovendien zijn boek Het Nederlandsch Verbintenissenrecht, in 1931 gevolgd door de eerste aflevering van Het Nederlandsch Zakenrecht. Beide boeken werden goed verkocht en snel herdrukt.

Ondertussen was vader Hofmann teruggekeerd naar Den Haag. Louis en moeder Huberta Louisa woonden hij hem in als zij in Nederland waren. Moeder en zoon waren echter regelmatig in het buitenland. Louis’ zus Louise zou later schrijven: “Nu volgden enkele jaren van wetenschappelijk werk en reizen naar Engeland, Frankrijk, Noorwegen, Oostenrijk, België en Duitschland.” Op 1 februari 1933 verhuisden moeder en zoon van Den Haag naar Milaan. Mogelijk woonde Louis’ oudste zus Louise daar toen. Zij werkte als tolk en publicist. Moeder Huberta Louisa woonde ook een tijdje in Rome. Bij haar zoon of bij haar oudste dochter?

Eind 1934 werd Louis benoemd als professor Roman Law, Dutch Law and Jurisprudence aan Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg, de tegenwoordige Wits University. Het aanbevelingscomité schreef:

good … unimpressive appearance, strongly academic, excellently grounded with little practical experience … speaks and reads German, French, English and Dutch with equal facility.

Kahn, Ellison (1989). The Wits Faculty of Law 1922-1989; A Story with a Personal Touch. Consultus, 1989, 105.

Op 2 januari 1935 reisde Louis samen met zijn moeder af naar Zuid-Afrika. Zijn moeder bleef vermoedelijk gedurende zijn hele aanstelling in Zuid-Afrika wonen. De aanstelling werd geen succes. Op 31 augustus 1935 nam Louis alweer ontslag. Officieel op advies van professor Craib vanwege een slechte gezondheid (hartklachten), maar Louis kampte ook met een taalbarrière: elk Nederlands woord en elke Nederlandse uitdrukking moest hij op het bord schrijven, zo gaf hij aan in een lezing. Waarschijnlijk zag Louis Afrikaans ten onrechte als een soort Nederlands dialect en niet als volwaardige taal. Maar ook de slecht bijgehouden bibliotheek zat hem dwars, zo blijkt uit zijn inauguratierede, al dan niet toevallig getiteld ‘The Basis of Mistake on Contractual Obligations’.

Een rusteloos bestaan

In november 1935 keerde Louis terug naar Nederland. In het voorjaar van 1936 solliciteerde hij voor de functie van rechter in Dordrecht, maar de keuze viel op iemand anders. Eind 1936 vestigde Louis zich in Parijs. Op 3 maart 1939 trouwde hij in Boedapest met Palma Maria Elisabeth Vass. Het echtpaar ging in Den Haag wonen, maar al op 5 september van datzelfde jaar riep de arrondissementsrechtbank in Den Haag de echtscheiding uit. Verwanten van Louis spraken later het vermoeden uit dat het mogelijk een verstandshuwelijk was geweest. De familie noemde hierbij specifiek als voorbeeld het huwelijk van de schrijver Louis Couperus. Louis Couperus trouwde met zijn nicht, mogelijk om zijn homoseksualiteit te verbloemen.

Opvallend is dat moeder Huberta Louisa in 1937 en 1938 een jaar in Nice woonde. Precies in de periode dat Louis in het buitenland zat. Was zij weer bij hem ingetrokken, zoals eerder in Rotterdam, Zuid-Afrika en wellicht Milaan? Zat Louis in 1937 en 1938 in Nice? Misschien betekent het niets, maar ook de schrijver Louis Couperus woonde lange tijd in Nice, van 1900 tot 1910. Couperus zag Nice als een symbool van liefde, warmte en sensualiteit, in tegenstelling tot het kille, benauwde Den Haag. Was Couperus een inspiratie geweest voor Louis Hofmann? In elk geval leidden beide heren een reizend bestaan en ging over beide heren het gerucht dat zij getrouwd waren ‘voor de vorm’.

Ondanks zijn schijnbaar rusteloze bestaan zag Louis kans om in 1939 opnieuw een boek uit te brengen: Het Nederlandsch Personen- en Familierecht. Het zou zijn laatste grote publicatie worden. Louis’ boeken zijn tot diep in de jaren zeventig aangevuld en herdrukt. Zij worden nog steeds geraadpleegd door studenten en duiken regelmatig op als bron bij scripties.

Engelandvaarder?

In 1939, toen de spanningen in Europa toenamen, zat Louis’ oudste zus Louise in de Pyreneeën om materiaal te verzamelen voor een boek. Volgens eigen zeggen maakte zij plannen om haar moeder en broer naar Frankrijk te halen als de oorlog zou uitbreken. Zij was zelfs al op zoek naar een huis voor hen. Zij schreef: “Doch de mijnen dachten er blijkbaar anders over: zij meenden in ons kleine neutrale landje veiliger te zitten en rieden mij derhalve aan naar Nederland terug te komen.” Dat advies volgde zij op.

Tijdens de eerste oorlogsjaren woonde Louis aan de Javastraat 124 in Den Haag – dezelfde straat waar later het Louis Couperus Museum gevestigd zou worden. Hij zat “practisch zonder inkomen, met uitzondering van de ontvangsten voor enkele lessen als repetitor en het schrijven van een juridisch werk,” aldus zijn vriend en latere executeur-testamentair C. Sterling. “Hij teerde van zijn kapitaal in.”

In de officiële slachtofferregisters staat dat Louis actief was binnen het verzet, maar de enige bron hiervoor lijkt zijn zus Louise te zijn. De relatie tussen Louis en Louise was echter dubieus. Volgens Louise was de relatie innig, maar executeur-testamentair Sterling verklaarde na de oorlog dat “de verhouding tussen Professor Hofmann en zijn zuster zodanig [was], dat hij ze hield buiten alle besprekingen en handelingen, de politiek betreffende, daar hij haar volgens zijn eigen woorden niet geheel vertrouwde.” Nota bene: vooralsnog wijst niets erop dat Louise nazigezind was. Van Louise bestaat een CABR-dossier, maar dit houdt verband met haar Belgische nationaliteit en maakt geen melding van een eventueel NSB-lidmaatschap.

Louise kon na de oorlog geen details verstrekken over het illegale werk van Louis. Zij noemde alleen dat hij valse papieren had geregeld voor de familie Sanders. De Joodse huisarts dr. Jacob Sanders, met wie Louis volgens Louise bevriend was, zat met zijn vrouw en twee dochters ondergedoken in Pijnacker. Zat Louis dus in het verzet? Na de oorlog meldde de directeur van Stichting 1940-1945 aan een secretaris van Prins Bernard: “Eveneens omtrent eventueel wijlen Prof. Hofmann verricht verzetswerk zijn geen gegevens te verkrijgen”. Uitsluitsel is er dus niet.

In 1940 overleed Louis’ vader in Duitsland. Op oudejaarsmorgen 1942 overleed ook Louis’ moeder. Dit zal een klap voor hem zijn geweest, gezien de ogenschijnlijk symbiotische relatie tussen de twee. Was het overlijden van zijn moeder mede de reden dat hij Nederland probeerde te ontvluchten? Verlangde Louis juist in die zwarte periode naar het zonnige Nice, dat in het vrije Vichy-France lag? Liep Louis in Nederland gevaar? Of wilde hij zich in Engeland aansluiten bij het verzet?

Volgens de necrologie die zijn zus na de oorlog schreef, was het een combinatie van dit alles:

De oorlogstoestand was voor Hofmann zwaar, vooral toen zijn moeder den 31. December 1942 overleed. Reeds lang koesterde hij het plan, naar Engeland te gaan; reeds waren voor laatstgenoemden datum twee pogingen te dieneinde mislukt. Eindelijk voerde hij in November 1943 dit plan uit.

Louise Hofmann, ‘Necrologie van prof.dr. L.C. Hofmann’.
NIOD, archief 250k, inventaris 1151.

Aanvankelijk had Louis zijn zus Louise niets van zijn vertrek laten weten. “Hij vertrouwde haar niet voldoende. Ten laatste heeft hij het haar toch gezegd,” aldus Sperling, de vriend annex executeur-testamentair. Louise Hoffman bracht haar broer op 30 november 1943 met tramlijn 7 naar het treinstation Laan van Nieuw Oost-Indië. Op het station nam zij afscheid van hem; zij wachtte niet tot de trein kwam. Nog diezelfde dag werd Louis ten zuiden van Breda, vlakbij de Belgische grens, gearresteerd door de Sicherheitsdienst. Hierover later meer.

Een tocht langs Nederlandse concentratiekampen

Na zijn arrestatie kwam Louis eerst in kamp Haaren terecht, een kamp van de Duitse Sicherheitsdienst in Noord-Brabant. De officiële naam was Polizeigefängnis und Untersuchungs Gefängnis Haaren. In Haaren werd onderscheid gemaakt tussen twee groepen: een groep die vastzat voor nader onderzoek, Untersuchung, en een groep die vastzat voor Grenzübertritt, grensovertreding. Dat waren Engelandvaarders, piloten, joden, hun helpers, geheim agenten en smokkelaars, waaronder jonge vrouwen die baby’s naar het zuiden probeerden te smokkelen. Louis zat vast voor voor Grenzübertritt.

Op 3 januari 1944 werd Louis overgeplaatst naar de Polizeigefängnis in Scheveningen, beter bekend als het Oranjehotel. Hij zat daar in cel 500. Vanuit het Oranjehotel wist hij zijn zus Louise vier briefjes te schrijven. Deze briefjes zijn niet bewaard gebleven, maar mogelijk vertelde Louis hierin over de omstandigheden van zijn arrestatie. Zijn zus verklaarde na de oorlog namelijk, in de woorden van een notulist, “dat onder het groepje reizigers op het station een verrader bij was, die met haar broer mee reisde naar Rotterdam. In Rott. was er een 2e verrader die haar broer vergezelde naar Breda en aldaar stond een 3e verrader te wachten met een auto, die haar broer bracht naar Galder, bij Breda, naar een villa waar de S.D. zetelde.” Straks meer over deze verraders.

Louis bracht vijf maanden door in het Oranjehotel, tot in juni 1944. Op 6 juni 1944 (‘D-Day’) landden tienduizenden geallieerde soldaten op de Franse kust. De Duitsers raakten in paniek. De Duitse Leiter van het Oranjehotel kreeg de opdracht om de 1300 gevangenen over te brengen naar concentratiekamp Vught, in de buurt van ‘s-Hertogenbosch. De officiële naam luidde dan ook Konzentrationslager Herzogenbusch. Ook Louis werd overgebracht naar Vught, op 10 juni 1944. Op zijn gevangenenkaart uit Vught staat getypt: ‘Bunker 10 Juli 1944’. Vermoedelijk werd hij dus opgesloten in ‘de bunker’, een gevangeniscomplex. Het was een half jaar na het beruchte Bunkerdrama in Vught, waarbij zes vrouwen omkwamen. In totaal zat Louis drie maanden in Vught, tot in september 1944.

Op dinsdag 5 september 1944, ‘Dolle Dinsdag’, zei premier Gerbrandy in een radiotoespraak vanuit Londen dat de geallieerden de rivieren in Noord-Brabant waren overgestoken. De Duitsers raakten opnieuw in paniek. Ze ontruimden de Nederlandse concentratiekampen en deporteerden de gevangenen naar kampen in Midden- en Oost-Europa. Zo ook Louis.

Sachsenhausen en Neuengamme

In de nacht na Dolle Dinsdag, op 6 september 1944, werd Louis op de trein naar het oosten gezet. Het was een goederenwagon, “een beestenwagen”, in de woorden van Erasmiaan Jan Nauta die op hetzelfde transport zat. In elke wagon waren tachtig mensen gepropt. Vrouwen en mannen apart. In een van de vrouwenwagons zat Erasmiaan Martha Mees (1892-1945).

In de buurt van Berlijn werden de wagons losgekoppeld. De vrouwenwagons reden naar concentratiekamp Ravensbrück – zie hiervoor het verhaal van Martha Mees. De mannen werden naar concentratiekamp Sachsenhausen gebracht. Dit kamp lag in de stad Oranienburg, op 35 kilometer afstand van Berlijn.

Het transport had drie dagen en nachten geduurd. Er waren geen sanitaire voorzieningen in de wagons. De dorst was het ergst. “Door grote dorst was eten vrijwel onmogelijk, zodat velen met brood in Oranienburg aankwamen,” schreef Jan Nauta in Het Erasmiaans Gymnasium in de Tweede Wereldoorlog (2003). De aankomst in Sachsenhausen maakte een diepe indruk op hem. Jan Nauta, destijds 22 jaar, overleefde de oorlog en kon het navertellen:

Wat niet te beschrijven is, is het binnengaan in het hoofdkamp Sachsenhausen bij Berlijn. (…) Wie hier binnenging, leefde verder zonder hoop. Twee hoge muren omringden het kamp en de ruimte ertussen werd bestreken door mitrailleurs zoals ik snel kon zien, naar rechts kijkend bij het passeren van de omheining.

(…)

Kampbewoners vroegen om wat brood en terwijl we naar ons tijdelijk onderkomen rechts werden gevoerd, zagen we links een andere barak die, binnen het kamp, omgeven was met prikkeldraad. Enkele tientallen mannen zaten ervoor, op de grond. Ze hadden kale hoofden, zoals alle anderen, maar tevens was er een zwart kruis op hun voorhoofd geschilderd. Het waren degenen die wegens een of andere overtreding veroordeeld waren opgehangen te worden. Hun misdrijf had meestal bestaan uit pogingen tot ontvluchting.

Aan de rand van het terrein was een gebouw met brede schoorsteen. We hoorden dat die schoorsteen altijd rookte, dat dit steeds doorging en dat dit nooit ophield. Dit crematorium werd het sanatorium genoemd.

Maar die groep gehurkte mannen, daar links met hun zwart geteerde kruisen op hun voorhoofd, hoe kan ik die beschrijven? Al in zes jaar was niemand meer in staat geweest dit oord te ontvluchten en toch werd het telkens weer geprobeerd. Er was een samenhang tussen die gehurkte mannen en die hoge muren. Het was duidelijk dat hier alles mogelijk was en de tijd bestond niet meer. Wat is er van hen geworden? Hebben zij er wat aan wanneer ik deze regels aan hen opdraag? Heb ik er nog wat aan of iemand anders?

Uit: Nauta, J., Aantekeningen uit 1982 en 1983.
Eerder gepubliceerd in 
Schram-Ouweneel, A. & J. van Oostendorp (reds.), Het Erasmiaans Gymnasium tijdens de Tweede Wereldoorlog; Herinneringen van oud-leerlingen (Rotterdam, 2003).

De omstandigheden in Sachsenhausen waren afschuwelijk. Dagelijks werden gevangenen opgehangen of doodgeschoten. In het kamp hebben zo’n 200.000 gevangenen gezeten, van wie tussen de 30.000 en de 50.000 het niet hebben overleefd.

Na een maand in Sachsenhausen, op 16 oktober 1944, werd Louis samen met zo’n 360 andere Nederlandse gevangenen overgebracht naar concentratiekamp Neuengamme. Ook daar waren de omstandigheden zeer slecht. Het was koud en de gevangenen hadden nauwelijks kleding. Ook kregen ze maar heel weinig te eten: ‘s morgens een dunne snee brood en ‘s middags een liter soep van koolrapen en soms aardappelen, met de schil en klonten aarde er nog bij. Gevangenen sliepen in houten barakken met stapelbedden van drie hoog. In elke krib, 65 centimeter breed, geschikt voor één persoon, lagen drie mensen. Velen hadden diarree door het drinken van besmet water. Soms lagen gevangenen in hun eigen vuil. Overdag moesten ze dwangarbeid verrichten buiten het hoofdkamp, in buitenkampen (Aussenlagers) of in oorlogsfabrieken.

Louis stierf op 19 januari 1945, drie maanden na aankomst, waarschijnlijk aan uitputting en dysenterie. De overlijdensakte van kamp Neuengamme spreekt van enterocolitis, een ontsteking van de dunne en dikke darm. De necrologie van zijn zus Louise geeft enkele details:

Den 19. October 1944 in het concentratiekamp Neuengamme aangekomen, werd Prof. Hofmann, hoewel reeds zeer verzwakt, toch uitgezocht voor een werkgroep, een zg. “Aussenkommando”, welke groep dagelijks naar Hamburg vertrok, om er puin te ruimen en tankvallen te graven. Hij raakte daar spoedig verwond en bij den geringen lichamelijken weerstand werd werd die verwonding snel een uitgebreide onderbeenontsteking, zoodat hij in het “hospitaal” moest worden opgenomen. Zijn genezing vlotte echter niet, gezien de hevige koude en de zeer slechte kleeding.

Kort na Kerstmis kreeg Prof. Hofmann de zoo gevreesde dysenterie, waartegen de artsen machteloos waren. Ondanks zijn ziekte werd Prof. Hofmann echter toch uit het “hospitaal” verwijderd en moest hij terugkeren naar zijn barak, waar hij den 19. Januari 1945 overleed. Zijn stoffelijk overschot werd veracht en de asch verstrooid.

Hij is heengegaan als slachtoffer van een tot moordlust vervallen bende. Een groote taak wachtte hem nog; zij blijft onvervuld. Moge hem den vrede worden gegeven.”

Louise Hofmann, ‘Necrologie van prof.dr. L.C. Hofmann’.
NIOD, archief 250k, inventaris 1151.

De verrader

Door wie werd Louis verraden? Je zou verwachten dat dit nooit meer te achterhalen valt. Maar Louis vertelde in concentratiekamp Sachsenhausen aan een zekere A. Groeneveld wat hem overkomen was bij de Belgische grens. Het blijkt te gaan om Arie Leendert Groeneveld, klerk bij de gemeente Rotterdam. Arie overleefde Sachsenhausen. In 1946 getuigde hij bij het Bijzonder Gerechtshof tegen een man die terechtstond voor het verraden en arresteren van vele onderduikers en Engelandvaarders. Louis was een van hen.

De verdachte, die veroordeeld werd tot de doodstraf – later omgezet in levenslang – was C.J.A.M. Vermeeren, schuilnaam ‘Loos’. Deze Cornelis ‘Kees’ Vermeeren “had vóór de oorlog een tijdje bij de Haagse politie gewerkt. Hij was daar ontslagen wegens wangedrag. Vervolgens was hij journalist geweest. Eind 1940 was hij in dienst getreden bij de Ortskommandant te Hilversum; eind 1942 trad hij in dienst bij de Abwehrstelle Niederlanden, later Sonderstab Oberkommando Wehrmacht geheten,” zo staat het in De Schakel, kwartaaluitgave van de Stichting Genootschap Engelandvaarders (oktober 1999).

Fragment uit krantenartikel ‘Handlanger van de Duitschers voor het Bijz. Gerechtshof’ in Trouw, 11 november 1946 (via Delpher).

Fragment uit krantenartikel in Trouw, 11 november 1946.

In een krantenartikel in Trouw staat een verslag van de rechtszaak. Hieruit valt op te maken wat zich heeft afgespeeld rond de arrestatie van Louis. Volgens de verdachte, Kees Vermeeren, werden Louis en een andere man, “dr. J. Sanders uit Rotterdam” (de dokter Jacob Sanders uit Pijnacker voor wie Louis valse papieren zou hebben geregeld) tot Breda begeleid door een zekere Rouwendal, lid van de Sicherheitsdienst (de Duitse inlichtingendienst). In Breda nam C.J.A.M. Vermeeren de begeleiding over. Vermeeren zei dat Louis en Jacob “volgens zijn informatie in Duitschen dienst naar Zwitserland moesten met behulp van de Belgische illegaliteit”.

Vermeeren bracht hen naar de Belgische grens, om precies te zijn “een huisje te Strijbeek”. Daar werden Louis en Sanders gecontroleerd door de Duitse sergeant Boden. Ook deze sergeant was aanwezig bij de rechtszaak, als getuige. Hij vertelde dat mensen die geen “geen bezwarende papieren bij zich hadden of verder niets verdachts hadden gedaan, hun gang konden gaan.” Zo konden vele ‘line-crossers’ in België komen. De sergeant vond bij Louis en Dr. Sanders “geen materiaal”. Hij had de zaak daarom “losgelaten”. Toch heeft de Sicherheitsdienst de mannen vervolgens gearresteerd. Vermeeren bevestigde dat hij bij de arrestatie van Louis aanwezig was geweest, maar stelde dat hij misbruikt was door de Duitsers, aldus het krantenbericht.

Vermeeren werd na de oorlog verantwoordelijk gehouden voor vele arrestaties. Hij werd in meerdere processen voor verschillende wandaden ter dood veroordeeld. De Bijzondere Raad voor Cassatie veroordeelde hem in hoger beroep tot levenslange gevangenisstraf en in een ander hoger beroep tot 15 jaar gevangenisstraf. In 1959 werden de gezamenlijke gevangenisstraffen bij Koninklijk Besluit omgezet in één gevangenisstraf van 24 jaar met aftrek. In 1961 werd C.J.A.M. Vermeeren uit de gevangenis ontslagen. (Bron: De Schakel, kwartaaluitgave van de Stichting Genootschap Engelandvaarders (januari 2000)).

Herinnering

Na afloop van de bezetting verschenen in diverse kranten in memoriams voor Louis, altijd onder zijn officiële naam Ludwig Christoph Hofmann.

Louis staat op de Erelijst van Gevallenen 1940-1945, op het Digitaal Monument van de Vriendenkring Neuengamme en op het Digitaal Monument van het Oranjehotel.

Op het Erasmiaans Gymnasium wordt Louis’ naam elk jaar genoemd bij de Erasmiaanse Dodenherdenking.

 

Terra ei levis sit.

 

 

Berend ten Brink, in schooljaar 2020-2021 zesdeklasser van het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam, onderzocht voor zijn profielwerkstuk het leven van Erasmiaan Ludwig Christoph ‘Louis’ Hofmann. Dit deed hij in het kader van het project Erasmiaanse Namen, een initiatief van Stichting Sanderling. Anne Schram Ouweneel deed in 2023 en 2024 uitgebreid aanvullend onderzoek. Dit essay is geschreven door Anne Schram Ouweneel van Stichting Sanderling.

 

In memoriam in Trouw, 27 september 1945.

 

In memoriam in Trouw, 27 september 1945

 

Selectie van de gebruikte bronnen

  • ‘Handlanger van de Duitschers voor het Bijz. Gerechtshof’ in Trouw, 11 november 1946 [via Delpher].
  • Album Studiosorum Academiæ Lugduno-batavæ MDCCCLXXV-MCMXXV (Universiteit Leiden, 1925) 342.
  • Hofmann, Louise C., ‘Uit het land van historie en zonneschijn; Een serie artikelen over Italië’, in Reizen en trekken; officieel orgaan van de Nederlandsche Reisvereeniging (1938, 1 juli), jaargang 32, no. 1 e.v. [via Delpher].
  • Hofmann, Ludwig Christoph, Hand muss Hand wahren in het Oud-germaansche en Oud-duitsche Recht (Leiden, 1927) [Dissertatie].
  • Kahn, Ellison (1989), The Wits Faculty of Law 1922-1989; A Story with a Personal Touch (Consultus, 1989) 105.
  • Nationaal Archief, archief 2.19.136 (Dodenboeken Oranjehotel: Dodenboeken, 1942-1945), inventaris 4: 42: Prof.Dr. Ludwig Christoph Hofmann.
  • Nationaal Archief, toegang 2.09.09 (Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging), inventaris 650I en 650II, dossier 6/49: Vermeeren, C.J.A.M., Hilversum.
  • Nationaal Archief, toegang 2.09.09 (Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging), inventaris 91545: Dossier V-Hofmann, Louise Chr.
  • Nationaal Archief, toegang 2.09.16.15, inventaris 182988: Vermeeren, C.J.A.M., Hilversum.
  • Nationaal Archief, toegang 2.19.255.01 (Persoonsdossiers Oorlogsgravenstichting, 1947-1994), inventaris 65072A: Hofmann, Ludwig Christoph.
  • Nationaal Archief, toegang 2.19.340 (Stichting 1940-1945, District Rotterdam), inventaris 3639.
    Nationaal Archief, toegang 2.19.343 (Stichting 1940-1945, Sociaal Oud), inventaris 10559.
  • NIOD, toegang 244 (Europese dagboeken en egodocumenten), inventaris 1933: Hofmann, Louise, ‘Oorlogsbelevenissen: een maand uit mijn leven’.
  • NIOD, toegang 250k (Concentratiekampen buiten Nederland), inventaris 1151: Hofmann, Louise, ‘Necrologie van prof.dr. L.C. Hofmann’.
  • Plantinga, Sjerk, ‘De arrestatie van Engelandvaarders op 20 mei 1943 te IJmuiden’, in De Schakel (Stichting Genootschap Engelandvaarders, 1999, oktober) 29.
  • Plantinga, Sjerk, ‘De arrestatie van Engelandvaarders op 20 mei 1943 te IJmuiden; Vervolg van het artikel in De Schakel van oktober 1999’, in De Schakel (Stichting Genootschap Engelandvaarders, 2000, januari) 21.
  • Schuyf, Judith (red.), Nederlanders in Neuengamme; De ervaringen van ruim 5500 Nederlanders in een Duits concentratiekamp, 1940-1945 (Zaltbommel 2005).
  • Ten Brink, Berend en Berkan Koçer, Erasmiaans verzet; Onderzoek naar oud-Erasmianen in de oorlog (Rotterdam, 2020) [Profielwerkstuk Erasmiaans Gymmnasium].
  • Tweede Kamer der Staten-Generaal te Den Haag, Erelijst van gevallenen 1940 – 1945, Den Haag, folio 960.

Overige archieven
Arolsen Archives
Bevolkingsregister
Delpher