Paul Tukker
Paul Tukker (1924-1945)
Paul Tukker werd op 12 mei 1924 geboren in Harlingen, als jongste zoon in een gezin met vier kinderen: Aernout, Ulbo, Paul en Mieke. Toen Paul ongeveer een half jaar oud was, verhuisde het gezin naar de Mecklenburglaan 34 in Rotterdam. In 1931 verhuisde het gezin opnieuw, nu naar de Groene Wetering 17, ook in Kralingen.
Tijd op het Erasmiaans
In 1936 ging Paul, net als zijn oudere broers Aernout en Ulbo, naar het Erasmiaans Gymnasium. Hij werd toegelaten in de eerste klas – in die tijd was er nog een toelatingsexamen. In de eerste klas bleef Paul zitten. Hij stapte over naar het Rotterdams Lyceum.
Op de beroemde schoolfoto van 23 april 1937 zit Paul vooraan (links in beeld). Hij was toen al lang. Rechts naast hem zit zijn vriend Paul Ruoff, een van zijn latere bridgevrienden.
Bombardement
Zoals veel Rotterdamse tieners is Paul erg onder de indruk van het begin van de oorlog. Meteen op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, begint hij een dagboek:
Rotterdam 10 Mei 1940.
Nadat de oorlog tussen Engeland met zijn bondgenoot Frankrijk, tegen Duitsland ongeveer een half jaar aan de gang was en achtereenvolgens door de Duitsers Danzig, Polen, en Noorwegen gedeeltelijk, veroverd waren, kwamen de 10e Mei ’s ochtends om 3.30 de eerste Duitse vliegtuigen boven Rotterdam. Een groot aantal parachutisten werden neergelaten. Hiervan kwamen er natuurlijk zeer velen niet levend beneden. Duitse watervliegtuigen landen op de Maas, en zetten boten met manschappen uit. Deze veroverden het Maasstation dat later werd heroverd. In de stad werd flink gevochten. Nederland vroeg hulp aan Engeland en Frankrijk. Deze zeiden dat ze ons wilde helpen, en door de radio werd gezegd dat onze “bondgenoten” ons zouden komen helpen. De vliegtuigen waren niet van de lucht [= er waren heel veel vliegtuigen]. Enkele luchtgevechten werden gehoord. Het vliegveld Waalhaven werd veroverd. Nu gaan we de nacht in, niet wetend wat ons vannacht en morgen zal gebeuren.
Fragment uit dagboek Paul Tukker, 10 mei 1940.
Enkele dagen later gebeurt het onvoorstelbare: Rotterdam wordt gebombardeerd.
14 Mei 1940
Vandaag is het vreselijkste gebeurd wat een mens zich denken kan. Niet alleen is Nederland door de Duitsers bezet, maar Rotterdam is totaal door de Duitse luchtmacht verwoest. Om 1.15 kwamen 16 Duitse bommenwerpers boven Rotterdam. De eerste bom viel vrij dicht bij ons huis. (75 meter). Aangezien het luchtafweergeschut niet meer heeft gewerkt na Vrijdagmiddag, was het bombarderen zeer eenvoudig. De bommenwerpers vlogen naar het Westen, ineen stuk door hun bommen uitwerpend. Boven het centrum keerden zij om en gingen brandbommen uitwerpen. Om 2.15 was er even een verademing. De vliegtuigen verdwenen. Heel Kralingen stond al in brand. Stromen mensen kwamen langs ons huis, wiens huis of al weg was of wiens huis door de brand werd bedreigd. Om 2.25 kwamen weer nieuwe vliegtuigen die het vernielingswerk voortzetten. Het huis stond te schudden. We leefden op onze zenuwen, terwijl we dachten: “Wanneer wij?” Om vier uur was het einde van deze wrede en tot niets ontziende, alles vernielende, bommen. Het was niet om aan te zien. Boven Rotterdam hing een grote wolk van rook. Papieren dwarrelden door de lucht, stukken as vielen buiten Rotterdam neer. Na het bombardement kregen de soldaten die bij ons in huis waren bericht dat ze terug moesten trekken. Vlak daarop kwam het treurige bericht:
Nederland overgegeven.
’s Avonds om een uur of 10 kwamen er al Duitse soldaten. Ze wilden niet zoals de Nederlander in de kelder op matrassen slapen, maar ze wilden in de voorkamer. Ze zijn een week gebleven.
De stad was een vuurzee. Alles stond in brand (zie foto’s). Na 3 dagen waren de branden nog niet geblust. Een deel van Rotterdam zal weer moeten worden opgebouwd.
Fragment uit dagboek Paul Tukker, 10 mei 1940.
Pauls vader, Cornelis Dirk Tukker, was jurist en notaris. Zijn praktijk was gevestigd op het Beursplein, vlak bij het huidige station Blaak. Bij het bombardement van 14 mei 1940 ging alles in die omgeving verloren, behalve de platanen die nog steeds voor de kunstacademie staan.
Toch ging het leven door. Paul haalde zijn diploma en begon aan een notarisopleiding in Den Haag. Paul was zeer sportief. Hij hockeyde bij Victoria, was lid van de Rotterdamse Zeilvereniging en tenniste bij de Tennis Club Kralingen. Daar was hij clubkampioen van de mannen. Zijn vriendin Marceline Diemer Kool, geboren in een tennisfamilie, was clubkampioen van de vrouwen. Samen bereikten ze bij het dubbelspel de tweede plaats. Paul was, zoals een vriend na zijn dood zal schrijven, “de verpersoonlijking van jeugdige kracht en gezondheid”. Zijn lengte droeg daaraan bij: Paul was 1,99 meter lang.
Verzet
Mogelijk raakte Paul betrokken bij het verzet via Charles Pietersen, bestuurslid van de Rotterdamse Zeilvereniging (RZV). Dit is echter speculatie. Feit is dat een aantal leden van deze vereniging een verzetsgroep vormde. In 1944 was Charles Pietersen hoofdinstructeur bij het Rotterdamse verzet. Aan de Avenue Concordia had hij een kamer gehuurd onder het voorwendsel boten te verkopen voor de RZV. In werkelijkheid gebruikte hij het adres voor vergaderingen van het verzet.
Pauls ouders wisten niet dat Paul betrokken was bij het verzet, ook al woonde hij nog steeds thuis. Pas na Pauls arrestatie zou zijn moeder tussen zijn tenniskleren een revolver vinden, toen ze zijn kleren wilde wassen. Zijn ouders realiseerden zich pas later dat Paul in de periode voor zijn arrestatie fanatiek pijltjes aan het schieten was.
Volgens de Doodenboeken 1940-1945 van de Stichting Oranjehotel was Paul instructeur bij de Stoottroepen van de Ordedienst (OD). De stoottroepen voerden gewapend verzet tegen de Duitsers. Volgens Stichting Vriendenkring Neuengamme was Paul daarnaast lid van de verzetsgroep Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO).
Arrestatie en Oranjehotel
Op 6 februari 1945 deed de Sicherheitsdienst een inval in het huis aan de Avenue Concordia waar het verzet vergaderde. Paul werd opgepakt, samen met zijn kameraden Peter Anne Wakkie, Charles Pietersen en Arie Glimmerveen. Kennissen lichtten snel zijn moeder in. Zij haastte zich naar de Avenue Concordia. Daar stond de vrachtauto van de Sicherheitsdienst nog voor. Pauls moeder keek de wagen in, maar kon Paul niet zien, dus ze vroeg aan een meisje in de vrachtauto of Paul er ook in zat. “Ja, Paul is hier ook,” zei het meisje. De vrachtauto reed weg. Zijn moeder zou haar zoon nooit meer zien of spreken.
Paul en zijn vrienden werden gevangengezet in het ‘Oranjehotel’, de Polizeigefängnis in Scheveningen. Op 1 maart stuurde Paul een brief naar zijn ouders. Uit deze brief en uit andere correspondentie viel op te maken dat zijn ouders hem een pakket bezorgden met ondergoed, truien, toiletartikelen, eten en speelkaarten. Dat waardeerde hij zeer.
Op 6 maart stuurden Paul en zijn vrienden een gezamenlijke brief aan alle ouders. “We slaan ons er heus wel doorheen,” staat er in het handschrift van Paul. “Onze gezondheid is uitstekend, en de stemming altijd goed.” De vrienden verwachtten snel op transport te gaan naar Amersfoort. Ze zien daar zelfs naar uit:
Het zal ons zelfs aangenaam zijn hier uit de gevangenis te komen, want het gaat in een cel wel vervelen, terwijl we in een arbeidskamp veel meer afleiding zullen hebben.
Handtekening van Paul Tukker onder de brief die hij op 6 maart 1945 vanuit het Oranjehotel stuurde aan zijn ouders.
Kamp Amersfoort
De dag erna, op 7 maart 1945, gingen Paul en zijn vrienden in een goederenwagon op transport naar Amersfoort. Dat kamp diende vooral als doorgangskamp naar Duitse concentratiekampen. Eén dag na aankomst in Amersfoort werd Charles Pietersen gefusilleerd bij een vergeldingsactie voor de onbedoelde moordaanslag op SS-generaal Hanns Albin Rauter. Vermoedelijk hakte dit er stevig in bij de vrienden. Na de oorlog zou een van Pauls medegevangenen, Dimmen ‘Dis’ van Gent, aan Pauls vader schrijven hoe dit transport verliep en wat er gebeurde na aankomst in Amersfoort:
“Ik zal u proberen zo duidelijk mogelijk te vertellen hoe het dus sinds Scheveningen is gegaan. Dinsdag 6 maart om 18.00 uur na de “Kuch” en koffie werd er plotseling een vreeslijk gebrul en geschreeuw gehoord en werd een transport voorbereid. Na allen uitgeroepen te hebben, die daarvoor in aanmerking kwamen, werd ons alle spullen teruggegeven, die we bij onze binnenkomst af hadden moeten geven. Hierna gingen we naar buiten en na nog een paar maal geteld te zijn naar buiten gevoerd, (buiten de poort) waar de auto’s op ons stonden te wachten. ± 20 “zware jongens” werden geboeid. Met de auto’s werden vervoerd naar het station, waar we in goederenwagons overgeladen werden. ± 8 uur vertrok de trein en de volgende morgen ± 9 uur waren we aan het station in Amersfoort.
Na uitgeladen te zijn werden we in marskolonne met aan iedere kant om de 2 meter de “Grüne Polizei”. In kamp Amersfoort aangekomen werden we eerst de 20 geboeiden weggevoerd en in de bunker opgesloten. Hierna werden wij opgenomen in het kamp. Eerst werden alle waardevolle dingen afgenomen; daarna ging het naar de kleedkamer waar de rest van bezittingen en kleding die je aanhad werd afgenomen en kregen we de kampkleding aan, wat niet veel was. Wanneer je hier klaar was werd je gevoederd en in een kamer ingedeeld. Allen kwamen we in blok II. Paul Arie Peter en [deze?] deze persoon [Dimmen van Gent] kwamen op dezelfde kamer. Hier lagen ± 50 man. We bemerkten al gauw dat de lui uit Scheveningen zoals wij betiteld werden een zeer speciale plaats in het kamp hadden. We behoefden niet te werken. De appèls evenwel moesten we ook meemaken en dat was vooral ’s morgens een koude liefhebberij. In dit kamp heb ik Paul leren kennen omdat hij naast mij sliep.
Donderdag morgen om 4 uur werden we plotseling opgeschrikt door een paar “Moffen” die ons het bed uit joegen en naar een zaal dreven. Hier in deze trieste morgen werden de 49 jongens en mannen die voorbestemd waren om als bloedoffer te vallen voor Rauter, uitgeroepen. De heer Pietersen was hier ook bij. Wij evenwel wisten nog niet wat er met die jongens zou gebeuren. De gehele dag waren we er vol van en allerlei geruchten deden de ronde. In de loop der week hoorden we het van een pastoor.
De stemming op de kamer was uitstekend en allen zagen ze ook de vrolijke zijde van het geval. We hebben ontzettend veel plezier gehad van het spel kaarten van Paul en zaten we veel te bridgen met de kamerwacht. Paul was toen al erg verzwakt door het gevangen zitten. Als gevolg hiervan en misschien de koude kreeg hij in het midden van de week plotseling een aanval van zijn blinde darm. Gelukkig was hij er weer gauw vanaf.
Het eten hier was afwisselend rode- en witte koolsoep. ’s Avonds ± 5 boterhammen en één maal in de week een klontje boter en kaas. Het was er evenwel om op uit te houden en de buitenlucht moest de rest maar doen. Gelukkig hebben we hier niet veel slecht weer gehad. In de zaal brandde de gehele dag een kachel dus konden we ons geregeld warmen en ’s nachts kon je het dan met één deken nog wel uithouden. ’s Morgens na het ochtendappèl van half acht gingen we een beetje exerceren onder leiding van een paar agenten. Dat was wel fijn, daar dan je spieren een beetje loskwamen en je tenminste een anderhalf uur in de buitenlucht was. Hierna gingen we naar binnen of wanneer de kamer gedaan werd wachtten we nog wat buiten. Wanneer we binnen waren werd er eerst druk gebruik gemaakt van de kachel. De hele menigte stond zich dan te warmen om de kachel. Op de bedden werd daarna gekaart en op de tafel geknutseld met hout (damstenen, schaakstenen, enz.). 12 uur eten waarna het iedere middag een hevig spektakel was of het wel eerlijk ging. Daarna gingen we slapen, kaarten kletsen enz. om de middag vol te krijgen. De gehele week was het gissen over wat met ons zou gebeuren. Ook gingen veel geruchten.
Drs. Dimmen van Gent aan Pauls vader,
21 augustus 1945
Neuengamme
Op 15 maart 1945 werden Paul, Peter Anne Wakkie en Arie Glimmerveen samen met 170 andere gevangenen op transport gezet. Het zou het laatste transport zijn van Kamp Amersfoort naar concentratiekamp Neuengamme. De route voerde via Assen en Groningen. Pas drie dagen later, in de late avond van 19 op 20 maart 1945, kwamen de gevangenen aan in Neuengamme. Dis van Gent schreef na de oorlog aan Pauls vader:
Eindelijk dan woensdag 14 maart, na ’s morgens een briefkaart te hebben mogen schrijven dat we in Amersfoort zaten, werd er een transport van ± 300 man uitgeroepen en kregen we alle kleren weer terug. De waardevolle bezittingen gingen in kisten mee werd er beweerd. Deze dag gingen we evenwel niet weg en hebben de nacht doorgebracht op elkaar gepropt op één zaal. Peter sliep in een krib met mij. Paul sliep met Arie. Paul heeft hier ook nog enkele dingen weggegeven aan Arie Bubberman [Ary Franciscus Bubberman] die haast geen kleren had. De volgende dag was het de gehele dag in spanning afwachten en hopen dat het transport niet door zou gaan.
Om 6 uur ’s avonds eindelijk dan het grote moment dat we weggingen. Gelaten gingen we dan maar, er was toch niets aan te doen. Misschien krijgen we het wel beter opperde velen. We hadden toen geen idee wat voor grote gevolgen deze tocht voor de meesten zou hebben. De pastoor evenwel vermoedde wel een en ander. Deze leek zo bedrukt en gaf ons allerlei goede raadgevingen mee. We kregen een heel brood, half pond boter en half pond kaas mee. Onze “mars-verpflechung”.
De tocht naar het station was een verschrikking. Hollandse SS liep om de meter naast de troep gewapend met automatische pistolen en geweren. Als maar schreeuwend en dreigend werd de troep opgejaagd bang dat er een zou ontsnappen. Aan het station werden alvorens we in de beestenwagens gestopt werden 5 mannen als gijzelaars gesteld. De wagens waren bemand met 40 personen 20 aan iedere kant van de deur. In het midden 5 man bewaking. Grote schoften waren het. Andere woorden zijn er niet voor. Paul en Peter zaten in een andere wagen. Zelf zat ik bij Arie in de wagen. ’s Nachts reden we naar Zwolle en bleven daar de gehele dag staan en kregen van het Rode Kruis daar een flinke prak middageten en een half brood + een stukje kaas (waarvan de helft naar de bewaking verdween). De volgende nacht reden we door naar Groningen, na in Assen enige personen erbij genomen te hebben. Het slapen ging bij mij in de wagen heel slecht daar de bewaking 1/3 van de wagen voor zich gereserveerd hield. We lagen op stro. In Groningen kwam het Rode Kruis ons weer tegemoet met een flinke prak stamppot en een heel brood. In Groningen kregen we nog 100 man erbij. De gehele dag en volgende nacht bleven we in Groningen op station staan en gingen de volgende morgen weer verder en reden we nu in tegenstelling met de vorige dagen overdag en bleven we ’s nachts staan. Aan de grens kregen nog ¼ brood van het Rode Kruis. We reden toen in een stuk door naar Hamburg. We wisten toen al dat we naar Neuengamme zouden gaan. Van Hamburg uit gingen we op de nacht van maandag op dinsdag (18 en 19 maart) over een apart spoor naar Neuengamme en reden zo het kamp binnen. Vanuit de trein werden we toen langs een betonnen weg naar het centrum van het kamp gevoerd, waar we werden ontvangen in de kelder van een groot stenen gebouw. Van hieruit werden we in groepjes naar de barak gebracht waar je finaal uitgekleed werd, gewassen, geschoren en ingesmeerd met ontluizingsstof. Hierna werd je aangekleed. Hier zijn dus alle kleren terechtgekomen. De waardevolle dingen schijnen ook nagekomen te zijn.
Nadat we als Russen vermomd waren ging het in optocht naar onze barak, barak 10. We kregen een bed toegewezen en konden daar met 2 man erin gaan slapen. 6 uur was het opstaan, bed opmaken en dan zo vlug mogelijk naar buiten waar we alleen met afwisseling van brood halen en middageten niet meer kwamen. We liepen dan de gehele dag van 7-12 en 12.30-6 uur buiten tussen 2 barakken, 300 m heen en terug.
Het eten was hier beter als in Amersfoort. We kregen ± 300 gr. brood per dag en 3/4 liter soep, 3x in de week een lucifersdoosje boter en 3x worst. Het gedwongen in de buitenlucht zijn deed velen goed. Alleen het niets doen was vreselijk. Zelf heb ik nog kans gezien om uitgestuurd te worden om een land om te spitten en heb 2 dagen in het z.g. lompencommando gezeten (kleren kapotscheuren). Geregeld werden we hier onderzocht en uitgezocht wie er een bepaald vak had. Geregeld gaf je dan wat anders op.
Er heerste hier onder de gevangenen de vreeslijke ziekte dysenterie. Mensen die je als bomen van kerels gekend had zag je hier in een paar dagen doodgaan. Paul was hier nog niet ziek en van middeloorontsteking had hij nog geen last. We hebben hier vanzelfsprekend veel gepraat met elkaar. Trouwens met iedereen knoopte je hier zo nu en dan eens een gesprek aan. Op Palmpaas werd er, wat nog nooit gebeurd was, een Rode Kruispakket uitgedeeld, met melkpoeder, boter, zalm, vlees, suiker, sigaretten en een paar vitaminetabletjes.
Een van de volgende dagen is Paul toen met een transport weggegaan met Arie en Peter. Wat er verder met hun gebeurd is kan ik u niet vertellen. Er zijn 2 transporten weggegaan en met een van deze zijn ze meegegaan. Het ene waar hoogstwaarschijnlijk Paul ook bij was is naar West Falica aan de Wezer gegaan. Hiervandaan zijn ze toen na een paar dagen al weggegaan en zijn ze van het ene kamp naar het andere vervoerd en vreeslijk veel ontberingen geleden. (…)
Drs. Dimmen van Gent aan Pauls vader,
21 augustus 1945
Een kleine twee maanden later, op 4 mei 1945, werd concentratiekamp Neuengamme bevrijd. Bij aankomst troffen de geallieerden echter een nagenoeg verlaten kamp aan. Op 19 april 1945 waren de Britten al zo dichtbij dat de nazi’s het kamp ontruimden. Ongeveer 10.000 gevangenen werden van Neuengamme naar Lübeck vervoerd. Sommigen werden in goederentreinen gepropt, anderen moesten te voet. Paul Tukker hoorde vermoedelijk bij de laatsten.
Tijdens dit ‘dodentransport’ bezweken velen aan uitputting. Wie langs de kant van de weg uitviel, werd meestal meteen neergeschoten. Paul was zo zwak dat hij naast de weg werd gelegd, zo wist zijn zuster Mieke na de oorlog te vertellen. Op de een of andere manier kwam hij toch in het Universitäts-Krankenhaus Eppendorf in Hamburg terecht. Op 26 mei 1945 om 23.45 uur overleed Paul hier aan longontsteking en acute oorontsteking.
De ramp in de Lübeckerbocht
Wat gebeurde er met Pauls verzetsvrienden, Arie Glimmerveen en Peter Anne Wakkie? De gevangenen die de dodenmars overleefden, werden op 26 mei 1945 in Lübeck aan boord gebracht van drie schepen: de Cap Arcona, de Tielbeck en de Athen. Op 3 mei 1945 werden deze schepen aangevallen door enkele squadrons Engelse Typhoon-jagers, die niet wisten niet dat de opvarenden gevangenen waren. De Thielbeck vloog direct in brand en kapseisde na een kwartier. De Cap Arcona bleef nog dagen branden. Van de gevangenen die kans zagen van de schepen in het ijskoude water te springen, verdronken er velen. Wie aan land kwam, werd direct geëxecuteerd door gewapende soldaten. Maanden na de ramp spoelden er nog lijken aan op de standen van de Lübeckerbocht. Slechts een paar honderd van de ongeveer 7.000 gevangenen van de Cap Arcona en de Thielbek overleefden de ramp.
Arie Glimmerveen stierf op 27 april 1945 aan boord van de SS Athen. Hij werd 27 jaar. Peter Anne Wakkie overleed op 3 mei 1945 in de Lübeckerbocht. Hij was 19 jaar.
Begraafplaats
Aanvankelijk werd Paul Tukker begraven op het Friedhof zu Olhsdorf bij Hamburg. Zijn ouders wilden echter niet dat Duitsland zijn laatste rustplaats zou zijn. Vader Tukker verzette hemel en aarde om Pauls lichaam terug naar Nederland te krijgen. Pauls broer Ulbo kreeg toestemming om zijn resten op te halen.
Paul werd herbegraven op begraafplaats Oud-Kralingen. In 2021 zijn zijn resten overgeplaatst naar de erebegraafplaats in Loenen.
Pauls naam staat op een plaquette bij de Koninklijke Roei- en Zeilvereeniging De Maas. Op het Erasmiaans Gymnasium wordt Paul nog elk jaar herdacht.
Terra ei levis sit
Berkan Koçer, in schooljaar 2020-2021 zesdeklasser van het Erasmiaans Gymnasium, onderzocht voor zijn profielwerkstuk het leven van Erasmiaan Paul Tukker. Oud-leerling Anne Schram Ouweneel deed aanvullend onderzoek en schreef deze tekst. Deze tekst kwam tot stand dankzij de herinneringen van Pauls zusje Mieke Tukker, die haar broer herkende op de schoolfoto van 1937, en de documenten en brieven van Pauls neef Paul Tukker, zoon van Pauls broer Ulbo.