Siem Kleinkramer
Siem Kleinkramer (1926-1943)
Erasmiaan Julius Veer onderzocht het leven van Erasmiaan Siem Kleinkramer voor zijn profielwerkstuk.
Fragmenten uit het dagboek van Esther van Vriesland, die vaak in de trein zat met Siem Kleinkramer:
Ik heb tot Rotterdam met Simon Kleinkramer gereisd. Amusant gezelschap!
Dagboek Esther van Vriesland, 26 februari 1942
Vanmorgen in de trein naar Rotterdam had ik gezelschap van Simon Kleinkramer. Ik heb een gedichtenboek van hem gelezen. Bijna alle gedichten waren over de dood. Zou ik bang zijn voor de dood?
Dagboek Esther van Vriesland, 9 juli 1942
Simon Kleinkramer, roepnaam Siem, wordt geboren op 7 januari 1926 in Rotterdam. Hij is de oudste in een gezin met vier kinderen: Siem, Hartog, Siegfried en Mietje, die Meta wordt genoemd.
Erasmiaans Gymnasium
Op de lagere school slaat Siem een klas over, want hij is pas elf jaar als hij toegelaten wordt op het Erasmiaans. In september 1937 begint hij in de eerste klas. Het is het eerste jaar dat het Erasmiaans Gymnasium aan de Wytemaweg zit.
Simon doet het goed op school. In de zomer van 1938 wordt hij cum laude bevorderd naar de tweede klas. Ook de volgende jaren gaat hij steeds over naar de volgende klas. Niets lijkt een succesvolle schoolcarrière in de weg te staan.
Maar de oorlogsdreiging neemt toe. Als Siem in de derde klas zit, in het schooljaar 1939-1940, wordt zijn vader gemobiliseerd. Salomon Kleinkramer is niet thuis bij zijn gezin als de Duitsers Nederland binnenvallen.
Bombardement van 14 mei 1940
Het gezin Kleinkramer maakt het bombardement van dichtbij mee. Acht Duitse bommen vallen net om de hoek van Siems ouderlijk huis, op de Schiekade. Het is een wonder dat Siems huis niet wordt geraakt. Wel raakt het zijn dak kwijt.
Op 14 mei 1940 bombardeerden de Duitsers Rotterdam. De binnenstad ging grotendeels verloren. Het ouderlijk huis van Siem lag aan de Roo Valkstraat 23 (zie pijl ), net buiten de Brandgrens (rode lijn ). De zwarte stippen zijn bominslagen.
De binnenstad in 1940, gezien vanaf de Schiekade. Bij de pijl is de ingang van de Roo Valkstraat. De huizen in het rijtje van de Kleinkramers missen hun daken; de spanten zijn zichtbaar (omcirkeld op de foto ). De hoge woningen aan de overkant zijn geheel uitgebrand.
Het gezin Kleinkramer verhuist kort na het bombardement naar Sliedrecht, waar familie woont. Siems vader vindt hier een nieuwe woning, pal aan de rivier. Aan de overkant ligt de Biesbosch.
Joods Lyceum
Na zijn verhuizing naar Sliedrecht gaat Siem naar een school in Dordrecht. Maar hij is Joods. In september 1941 mag hij niet meer naar een openbare school. In plaats daarvan reist hij elke dag met de trein naar het Joods Lyceum in Rotterdam, speciaal opgericht voor Joodse leerlingen. Siem komt hier in de vijfde klas.
Vijf van de negen leerlingen in Siems klas – Siem zelf niet meegerekend – zaten tot de zomer van 1941 op het Erasmiaans. Het kan best zijn dat hij het leuk vind om hen terug te zien. Ook ziet Siem drie Joodse docenten van het Erasmiaans terug op het Joods Lyceum: de heer Van Rees, juffrouw De Beer en juffrouw Sanders.
Vijfde klas gymnasium van het Joods Lyceum. De foto is gemaakt vóór 3 mei 1942, omdat de leerlingen nog geen gele davidsterren dragen. Slechts vier van deze leerlingen zullen de oorlog overleven. Siem staat geheel links. Het is de enige bekende foto van Siem Kleinkramer.
Onderduikpoging en huisarrest
De eerste Joden moeten al vertrekken “naar Polen”. Siem probeert samen met zijn oom Jacques onder te duiken in een griendkeet in de Biesbosch. Met twee helpers kanoot hij over de rivier de Merwede. De twee griendwerkers in de keet willen echter geen onderdak bieden aan Joden. Op de terugweg kapseist de kano. Siem en Jacques kunnen niet zwemmen en schreeuwen om hulp. De rivierpolitie hoort het en geeft het door aan de politie.
Die nacht worden Siem, Jacques en hun helpers gearresteerd.
De politie brengt hen naar de gevangenis aan de Noordsingel in Rotterdam. Jacques wordt na een paar dagen gedeporteerd naar Auschwitz. Siem en de helpers mogen na vijf dagen naar huis. Het gezin Kleinkramer krijgt wel huisarrest opgelegd.
Het is wachten totdat ze “naar Polen” moeten. De koffers voor “de grote reis” staan klaar. Vermoedelijk hoopt Siem op een geallieerde invasie. Elke dag gaat hij naar de buren om naar de radio te luisteren – Joden mogen geen radio meer bezitten. De achterbuurman maakt een deur in de schutting – het ‘Jodenpoortje’ – zodat Siem en zijn familie achterlangs naar de buren kunnen zonder dat zij op straat gezien worden.
In de oorlog kwam Siem zo rond één uur in de middag naar ons toe, om naar het nieuws te luisteren.(…) Na een poosje kwam er toch een poortje in de schutting tussen hun achtertuin en de onze. Nu konden we bij elkaar komen zonder gezien te worden door eventuele verraders. Ik, kind van zeven, vond het prachtig, want Siems zusje Meta was mijn vriendin.
Maar op een dag kwamen Sara [Siems moeder] en Meta afscheid van ons nemen. Ze hadden veel kleren aan: dat was hun geadviseerd. Moeder en Sara huilden en ik wist waarom. Ooit had ik vader tegen buurman horen zeggen: “Ga weg nu het nog kan!” Was het toen al te laat? Hebben ze het gevaar onderschat? Ik zal het nooit weten en heb nooit meer iets van hen gehoord.
Achterbuurmeisje van Siem in een brief aan Margriet
Arrestatie en deportatie
In de ochtend van 4 september 1942 wordt de familie Kleinkramer opgepakt. Henk van Veen ziet het gebeuren:
Plotseling stopte er een kleine overdekte Duitse truck en stapten twee soldaten uit. Ik heb er een poosje staan kijken toen de familie naar de auto liep. Dat duurde niet zo lang, ik denk dat de handbagage al gereed stond. Bij het instappen werden ze door de Duitsers geholpen. Dat gebeurde allemaal heel rustig zonder bevelen of geschreeuw. Als jochie van 7 besef je niet wat en waarom het gebeurt. Maar tot op de dag van vandaag zie ik het voor me.
Henk van Veen, Over… Sliedrecht 2017
Het gezin zit eerst een nacht op politiebureau Haagsche Veer in Rotterdam. De volgende dag worden ze met de trein naar Westerbork gedeporteerd. Daar zijn ze een week. Op 11 september moeten ze op transport naar Auschwitz. In de trein zitten 868 andere Joodse mensen.
Cosel-transport
Zo’n 80 kilometer voor Auschwitz, bij het plaatsje Cosel (Koźle), worden Siem, zijn vader Salomon en 138 andere mannen en jongens uit de trein gehaald. Als ze afscheid proberen te nemen van hun families, worden ze mishandeld.
De trein stopte in Cosel. Dat was daar iets vreselijks. Hier hield het menselijke op. Wij, de mannen tot 50 jaar, moesten allemaal op onze hurken gaan zitten. Toen de trein was weggereden, werden wij als beesten op vrachtwagens geladen.
Overlevende Cosel-transport 16 oktober 1942
De mannen komen via het kamp Niederkirch (nu Dolna) terecht in Seibersdorf (nu Zebrzydowice). Siem en zijn vader werken hier als dwangarbeiders aan het spoor voor de Duitse Reichsbahn. Seibersdorf is een verschrikkelijk kamp. Eind maart 1943 zijn nog maar 4 van de 100 mannen van het Cosel-transport van Siem in leven. Siem en zijn vader zitten hier niet bij. Hun sterfdatum is onbekend. Daarom wordt als sterfdatum 31 maart 1943 aangehouden. Siem wordt dus 16 of 17.
Siems moeder Sara Kleinkramer, zijn broertjes Hartog en Siegfried en zijn zusje Meta zijn bij aankomst in Auschwitz meteen vergast. Zij werden 12, 11 en 8 jaar oud.
Deze tekst is met grote zorgvuldigheid samengesteld. Mocht u aanvullingen of verbeteringen hebben, dan verzoeken wij u vriendelijk om contact op te nemen met het Erasmiaans Gymnasium.