Martha Mees

Martha Mees (1893-1945)

Erasmiaan Jagriti Yadav onderzocht voor haar profielwerkstuk het leven van Erasmiaan Martha Mees.

 

“Zij floot altijd tijdens die appèls,
totdat haar voet bevroor.” Dit klein bericht
doet mijn hart krimpen, en ik sluit mij af
en wil er niet aan denken, het niet voelen.

Maar dan opeens daagt een herinnering:
ik zie je voor me als gymnasiummeisje,
blond en bekoorlijk, licht behaagziek ook,
de lippen toegespitst, aandachtig fluitend,
het hoofdje schuin; met uitgebreid register
gehoorde symfonieën volgend; ’t was
geen sterke, volle toon, maar fijn en zuiver.

Fragment uit gedicht ‘In memoriam M.M., † Febr. 1945’ van Mea Mees-Verwey

Op 18 mei 1892 wordt Martha Froukje Mees geboren in Veendam, in de provincie Groningen. Zij is de jongste in een gezin van zes kinderen: twee jongens en vier meisjes. Hun vader is arts. Als Martha vier jaar is, verhuist het gezin naar Rotterdam. Ze komen te wonen op het adres Mathenesserlaan 185, in een huis dat daar nog steeds staat. Martha draagt vlechten met strikjes en heeft blauwgroene ogen.

Erasmiaans Gymnasium

In september 1905 begint Martha in de eerste klas van het Erasmiaans Gymnasium. De school is dan nog gevestigd aan de Coolvest, de tegenwoordige Coolsingel. Martha haalt hoge cijfers voor geschiedenis, maar is wat minder goed in wiskunde. Aan het einde van de derde klas moet ze dan ook een herexamen wiskunde doen om over te mogen naar de vierde. In de tweede, derde en vierde klas heeft Martha les van de grote dichter Leopold, die op het Erasmiaans klassieke talen geeft.

Halverwege de vierde klas, in januari 1909, verhuist Martha naar Leiden. Zij komt hier op kamers bij de latere professor Ovink, samen met Mea Verwey, de dochter van de dichter Albert Verwey. Ovink geeft Martha en Mea bijlessen Grieks en Latijn, zodat zij kunnen instromen in klas 5 van het Stedelijk Gymnasium in Leiden. Daar haalt Martha in juni 1911 haar diploma gymnasium A.


Martha (links) en haar oudere zus Mien Mees (rechts) zaten beiden op het Erasmiaans Gymnasium. Toen Martha in 1905 in de eerste klas kwam, begon Willemien aan haar eindexamenjaar. Alle foto’s uit persoonlijk archief van Bea Goethart, kleindochter van Martha Mees.


Studie Letteren

In 1911 gaat Martha Engelse taal- en letterkunde studeren in Leiden. Zij is gefascineerd door de schrijfster Charlotte Brontë. In een artikel dat Martha in 1917 schrijft, vraagt ze zich af wie er model heeft gestaan voor Mr. Rochester uit Jane Eyre. Op basis van brieven van Charlotte Brontë, gepubliceerd in 1913, beargumenteert Martha dat zijn personage geïnspireerd moet zijn op Constantin Héger, Brontës professor literatuur in Brussel.

Op 30 juli 1914 haalt Martha in Den Haag haar onderwijsbevoegdheid: ze slaagt voor haar MO Akte A. De akte A was notoir moeilijk: van de tien Haagse kandidaten slagen er slechts twee. Op 27 december 1918 behaalt Martha ook haar MO Akte B. Zij woont dan in Amsterdam en inmiddels verloofd.

Huwelijk en scheiding

In januari 1918 verlooft Martha zich in Amsterdam met Gerhardus Hendrikus ‘Geert’ Goethart. Geert heeft net als Martha Engels gestudeerd. Ook is hij een fervent schaker, een hobby die hij deelt met Martha. Op 16 april 1919 treedt het koppel in het huwelijk. Bijna twee jaar later, op 19 januari 1921, bevalt Martha van hun eerste zoon, Gerhardus ‘Geert’ Goethart, vernoemd naar zijn vader. Als vader Geert in Den Haag een betrekking kan krijgen als docent, verhuist het gezin naar Den Haag. Hier wordt op 3 december 1923 hun tweede zoon geboren, Robert Erik Goethart. Zijn roepnaam is Robs.

In 1927 gaan Martha en Geert in goed overleg uit elkaar. Martha verhuist met de jongens, dan 5 en 7 jaar oud, naar Amersfoort. Het gezin komt te wonen aan de Van Effenstraat, eerst op nummer 13, later op nummer 9. Aan de deur hangt een bordje met Martha’s beroep. Ze geeft thuis les in Engelse conversatie, literatuur, handelscorrespondentie en handelsrekenen. Daarnaast geeft ze bijlessen Engels en handelsrekenen aan HBS- en gymnasiumleerlingen. Martha is dus erg ondernemend. Martha’s nichtje zal later zeggen: “Ze was niet voor de poes”.

Martha als moeder

Martha is een toegewijde moeder. Met haar jongens maakt ze vele reizen, ook naar Engeland en Frankrijk, wat in die tijd bijzonder was. Het is een muzikaal gezin. Martha speelt piano en zoon Geert speelt viool. Martha leest veel en probeert haar zonen te interesseren voor literatuur. Daarnaast staat zij bekend om haar chocoladepudding.

Uit een Sinterklaasgedicht aan haar kinderen blijkt dat ze haar zonen probeert op te voeden tot geëmancipeerde jonge mannen: “Nu ’t arme mensch geen dochters heeft”, schrijft ze, moeten de zonen hun moeder helpen met “dekken, poetsen en afwasschen”, want “Niemand wil toch gaan beweren / Dat dat voor jongens niet kan passen?”

Martha met haar twee zonen: links Geert, rechts Robs.

Martha houdt veel van schaatsen. Als het even kan, neemt ze haar jongens mee het ijs op. Hier schaatsen ze op de ijsbaan aan de Rubensstraat in Amersfoort. Links Robs, rechts Geert.


Pacifisme

Ook haar pacifisme probeert Martha mee te geven aan haar jongens. Zo moet haar jongste zoon Robs afstand doen van de tinnen soldaatjes die hij eens cadeau krijgt. Des te tragischer is het dat het militarisme een grote aantrekkingskracht heeft op Robs. Als opstandige puber begint hij al jong met roken. Hij stopt met school en meldt zich in een balorige bui aan bij de nationaal-socialistische jeugdbeweging. De families Mees en Goethart zijn ten einde raad. Met man en macht proberen ze Robs van zijn nazistische sympathieën af te brengen. Zo gaat hij een tijdje bij het gezin van zijn vader in Den Haag wonen (zijn vader is in 1936 hertrouwd) en wordt hij op kamers gedaan bij een leraarsgezin in Winschoten.

Het mag allemaal niet helpen. Martha verliest haar kind aan de vijand. Robert Erik Goethart meldt zich aan als vrijwilliger voor het Oostfront. Hij sneuvelt op 31 januari 1944 bij Narwa, in Estland, twintig jaar oud. Martha ontvangt hiervan bericht.

Arrestatie en ontsnapping Geert

Martha’s andere zoon, Geert Goethart, studeert medicijnen in Groningen. In 1943 sluit hij zich aan bij het studentenverzet. Op 12 juni 1944 wordt hij gearresteerd op verdenking van het meewerken aan een illegaal krantje. Toen hij de deur opendeed voor NSB-officieren had hij inkt op zijn vingers. Bij de huiszoeking worden illegale krantjes gevonden.

Geert wordt ondervraagd door de Sicherheitsdienst (SD), in het beruchte Scholtenhuis op de Grote Markt in Groningen. Tijdens de oorlog zijn hier veel verzetsmensen op wrede wijze verhoord en gemarteld. Na de verhoring wordt Geert vastgezet in het Groningse Huis van Bewaring.

Arrestatie Martha

Op 14 juni 1944 reist Martha naar Groningen om uit te zoeken waar haar zoon Geert is gebleven. Ze weet niet dat Geert is opgepakt. Martha kan logeren bij haar nichtje. Terwijl haar nichtje vlees braadt voor het avondeten, kondigt Martha aan dat ze even naar de Sicherheitsdienst gaat om navraag te doen naar Geert. Ze stapt uit de tram op de Grote Markt en haast zich naar het Scholtenhuis, om snel terug te kunnen zijn voor het avondeten. Vermoedelijk is ze nerveus en verspreekt ze zich. De SD’ers zetten haar vast, omdat ze vermoeden dat ook Martha een rol speelt in de verspreiding van het illegale krantje. Later op diezelfde dag wordt Martha overgebracht naar het Huis van Bewaring, dezelfde plek waar Geert dan ook nog vastzit. “Had ik toch maar dat stukje vlees gegeten,” grapt Martha tegen medegevangene Kea Ebbens. Kea schrijft na de oorlog aan Martha’s zoon Geert: “In de cel hebben we vreselijk veel plezier met elkaar gehad. (…) Ze heeft ook nog enige keeren jullie “fluitje” gefloten, want ze verbeeldde zich jou te horen fluiten.” Opnieuw dus dat fluiten van Martha. Kennelijk hebben zij en haar jongens een eigen familiefluitje als herkenningsmelodie.

Op 11 juli 1944 wordt Martha drie uur lang verhoord door de Duitse SD’er Lehnhoff, ook wel genoemd ‘de Beul van Groningen’. Medegevangene Kea Ebbens schrijft: “ ’t Was bij hem schijnbaar nogal erg, want 14 juli ging Uw Moeder van Gron. op transport naar Vught. Ze zag er eerst wel even tegen op, maar o.a. ging Trudi Storm ook mee en die was erg vrolijk.”

Kamp Vught

Op 14 juli 1944 wordt Martha overgebracht naar Kamp Vught in Noord-Brabant, of Konzentrationslager Herzogenbusch, zoals het kamp officieel heette. In Vught krijgt Martha kampnummer 377.

De leefomstandigheden zijn zwaar. De gevangenen, gekleed in gestreepte gevangeniskleren, moeten dwangarbeid verrichten in het kamp of in buitenkampen. Gevangenen worden vernederd en mishandeld. Soms vinden er ophangingen en executies plaats. Het voedsel bestaat uit waterige koolsoep, koude aardappelen en brood. Soms is het eten niet gaar, soms is het bedorven.

Het is mogelijk dat Martha al in Vught Phien Simonis ontmoet, haar latere hartsvriendin in concentratiekamp Ravensbrück.

Dolle Dinsdag en deportatie

Op dinsdag 5 september 1944, ‘Dolle Dinsdag’, zegt premier Gerbrandy in een radiotoespraak vanuit Londen dat de geallieerden de rivieren in Noord-Brabant zijn overgestoken. De vrouwen in Vught denken dat de bevrijding nabij is. Een medegevangene schreef na de oorlog: “Op de ochtend van dinsdag 5 september 1944 voelden we ons in het vrouwenkamp van Vught al half bevrijd.” Maar de Duitsers en NSB’ers raken in paniek en ontruimen de Nederlandse concentratiekampen en deporteren gevangenen naar kampen in het oosten. Martha wordt op 6 september in Kamp Vught op de trein gezet, samen met 653 andere vrouwen. De mannen zitten in aparte wagons – een van hen is Erasmiaan Louis Hofmann. Een van de vrouwen herinnert zich later:

Goederentrein

In het begin dacht ik dat onze trein nog moest komen, maar ineens begreep ik, dat die goederenwagons voor ons waren. (…)

De kleine wagon werd volgepakt. We werden tegen de achterwand gedrongen. Er konden hoogstens dertig tot veertig mensen in. Maar nog steeds persten de soldaten er meer vrouwen in; ze vloekten; ze sloegen met de kolf van hun geweer. In het midden van de wagon werd gegild, maar er werden er nog meer in geduwd. Pas toen er tachtig vrouwen op elkaar waren gepakt, werd de deur met een smak dichtgeschoven. We hoorden dat de ijzeren grendels er aan de buitenkant voor werden gedaan.

Corrie ten Boom in ‘Een verborgen herinnering’ (1983) van Dunya Breur

De omstandigheden in de trein zijn mensonterend. Het is benauwd; de Duitsers hebben de weinige raampjes dichtgetimmerd. De vrouwen slaan ze open met hun houten kampklompen uit Vught. Nog erger is het gebrek aan water. Op elk station jammeren de vrouwen om drinken. Ze steken lege pannetjes naar buiten. Een enkele keer vullen soldaten op het perron een paar pannetjes.

In Duitsland worden de wagons van de mannen afgekoppeld. De mannen horen de vrouwen zingen in de achtergebleven wagons:

Hoor de vrouwen zingen

Ik wil alleen één feit in herinnering brengen, dat zich onuitwisbaar in mijn geheugen heeft gegrift (…).

Drie nachten en twee dagen reden we in veewagens door Duitsland, niemand wist waarheen we gingen en hoe lang het transport zou duren. We zaten met tachtig man in één wagen (en waren, naar mij later bleek, nog bevoorrecht: Joodse gevangenen werden bij soortgelijke transporten met 120 man in één wagen geperst).

Op de ochtend van de derde dag werd een deel van de trein afgekoppeld: de vrouwen gingen naar Ravensbrück, de mannen naar Oranienburg. Op dat ogenblik zei ik tegen mijn uitgeputte en moedeloze kameraden: “Horen jullie dat? De vrouwen zingen!”

Het gaf me een geweldige schok. Ik dacht: als mensen onder deze omstandigheden nog kunnen zingen, dan leeft er een kracht in hen die sterker is dan het kwaad dat hen bedreigt.

Voorwoord van Marius Flothuis bij ‘Hoor de vrouwen zingen, liederen uit Vught en Ravensbrück’ (1987)

Aankomst in Ravensbrück

Op 9 september 1944, op de morgen van de vierde dag, worden de deuren van de vrouwenwagons wijd opengeschoven. De trein blijkt gestopt op het station van het plaatsje Fürstenberg, ten noorden van Berlijn. “Als kleine kinderen kropen we op handen en voeten naar de deur en lieten ons op de grond zakken. Voor ons lag een vriendelijk blauw meer. (…) De gevangenen die nog kracht hadden, schepten water uit het meer. We dronken met gebarsten en gezwollen lippen,” herinnerde Corrie ten Boom zich.

De gevangenen moeten een heuvel oplopen. Op de top van de heuvel zien ze concentratiekamp Ravensbrück liggen, “als een grote, rotte plek in dit liefelijke, groene Duitse landschap: een stad van lage, grauwe barakken, omringd door betonnen muren met op regelmatige afstanden wachttorens. Uit een vierkante schoorsteen in het midden steeg een dunne, grijze rook omhoog, de blauwe hemel in,” aldus Corrie ten Boom. De vrouwen weten wat dit betekent.

Het beruchte kamp voor vrouwen

’Ravensbrück’. Als een gefluisterde vloek vloog het woord door de rijen. Dit was het beruchte verdelgingskamp voor vrouwen, waarvan we zelfs in Haarlem hadden horen spreken. Dat brede, betonnen gebouw, die rook die in de heldere zonneschijn opsteeg – nee! Ik wilde er niet naar kijken.

Corrie ten Boom in ‘Een verborgen herinnering’ (1983) van Dunya Breur

In het kamp is het een schok om de vrouwen te zien die daar al vastzitten. Ze zijn vervuild, zitten vol wonden en zijn “pikzwart”. De nieuwe vrouwen slapen de eerste nacht buiten op een berg kolengruis, omdat de tent midden in het kamp vol lag met menselijke uitwerpselen en vol ongedierte zat. ‘s Nachts begint het te regenen. Tegen de morgen zijn de handen, kleren en gezichten van de vrouwen zwart.

De volgende dag werden de nieuwkomers gewassen met een brandspuit. De vrouwen krijgen elk een dunne gestreepte gevangenisjurk, grijs ondergoed en kampschoenen van linnen en hout. De Nederlandse vrouwen komen terecht in Block 28. Martha krijgt kampnummer 66995.


In concentratiekamp Ravensbrück komt Martha te werken in het ‘breicommando’, voor oudere vrouwen. Hier moet zij de hele dag sokken breien voor Duitse soldaten aan het Oostfront. In het breicommando heeft Martha een hartsvriendin, Phien Simonis. De twee trekken samen op in het kamp. Tekening van het breicommando (detail) door gevangene Aat Breur uit Ravensbrück, uit ‘Een verborgen herinnering’ (1983) van Dunya Breur.


Appèl

Elke ochtend moeten de vrouwen urenlang op de binnenplaats in de houding staan: de beruchte appèls.


Illustratie van de Franse gevangene Violette Lecoq


Versleten schoenen met zelfgemaakte sokken van ribkarton. Tekening die Aat Breur maakte in Ravensbrück

Om half vier begon de dag. Het was nog aardedonker en heel koud. In de voorgeschreven dunne gevangeniskleding stonden we op appèl. Je mocht er geen deken of vest overheen dragen. Sommigen wurmden iets onder hun jurk of stopten er papier of karton onder. Het moest alleen niet ontdekt worden.

Je stond in eindeloze rijen van tien. En het duurde ook eindeloos. Als alles klopte (de Aufseherinnen, de bewaaksters, liepen al die tijd te schreeuwen en met honden te controleren) dan was het met anderhalf, twee uur bekeken. Maar het duurde ook wel eens drie uur. (…)

Je stond te trappelen van de kou tijdens die appèls en je klampte je aan mekaar vast. Er was niemand anders om op te steunen dan je vriendinnen om je heen. Als je in elkaar zakte, werd je afgevoerd. Dat moest je zien te voorkomen. Het was moeilijk niet van kou te verstijven. Je probeerde van allerlei om dat tegen te gaan. Maar steeds als er een Aufseherin langs kwam stond je weer onbeweeglijk. (…)

We stopten ook karton in onze schoenen of klompen. Het was belangrijk dat je voeten warm bleven. En op de een of andere manier moest je de tijd zien te doden. Zo kwamen we vanalles over elkaar te weten. (…) Je werd heel vertrouwd met elkaar. En je had zo’n beetje je vaste vriendinnen waar je naast stond.

Aat Breur in ‘Een verborgen herinnering’ van Dunya Breur (1983)

Martha fluit

Tijdens de urenlange appèls is Martha van grote steun voor de vrouwen om haar heen. Met haar uitgebreide repertoire aan liedjes en haar vermogen om melodieën goed na te fluiten, bezorgt ze haar medegevangenen wat afleiding tijdens het appèl. Een van hen, mw. Liemburg-van Egteren, herinnert zich “een aardige blond grijze dame [van] ongeveer 1.70 m lang en [met een] slank figuur (…). En zij had een prettig opgeruimd karakter en gevoel voor muziek. Dat leid ik af, doordat zij ’s morgens om 4 uur de moed had, op het appèl goede muziek te fluiten.”

Elke ochtend fluit Martha dus wijsjes en melodieën. Maar als haar vriendin ziek wordt, kan ze dat niet meer opbrengen:

(…) Gij zult wel net zoo als ieder ander mensch gehoord hebben van die lange appèls die wij daar in Ravensbrück hadden en vooral met die koude dagen, toen het daar ook regende en sneeuwde, en wij daar soms nog langer stonden. Er waren enkele oudere dames die dan een bankje mede namen, al mocht dat wel niet, maar het toch deden omdat zij niet zoo lang konden staan. Wij zeiden altijd al dat het met deze koude niet goed was om zoolang stil te zitten, want dan stroomde het bloed niet voldoende. Nu klaagde zij [= Martha] heel weinig, want zoo als U gehoord heeft floot zij altijd. Deed zij dat niet, dan mankeerde ze wat. De laatste tijd [floot] zij dan ook minder. En toen haar vriendin van het kamp ziek was geworden [floot] zij helemaal niet meer. (…) Toen die [vriendin] ging liggen, ging het verkeerd.

Zuster W.M. van Dantzig in een brief aan Willemien Fruin-Mees, 15 augustus 1945

Het strafappèl van 16 december 1944

Tijdens een van de lange appèls bevriest Martha’s voet. Misschien gebeurde dit tijdens het strafappèl op 16 december 1944. Op die dag moeten alle Nederlandse vrouwen van Block 28 de hele dag in de barre kou op de binnenplaats staan, als straf voor het ontbreken van één vrouw ’s morgens op het appèl. Later blijkt zij dood op haar brits te liggen; het was nog donker toen de vrouwen’s morgens de barak verlieten, dus niemand had haar opgemerkt. Misschien was het door dit strafappèl dat Martha koudvuur oploopt aan haar voet. Uiteindelijk zal dit haar been en haar leven kosten.

Martha liet aan ons haar been zien. Toen zeiden wij dat ze ermee naar de dokter moest. Ze hoopte toen dat ze in dezelfde barak als haar vriendin kwam te liggen, maar nee hoor, zij moest naar een andere. Want het was met haar been zoo erg: er was koudvuur in gekomen en het moest eraf. En nu moet U niet denken dat de behandeling daar net zoo ging als bij ons in Holland. Nee hoor, dat liet heel wat te wenschen over.

Zuster W.M. van Dantzig in een brief aan Willemien Fruin-Mees, 15 augustus 1945

Het einde

De Haagse verloskundige Nelia Epker ligt in januari 1945 vijf dagen met Martha in de ziekenbarak. Na de oorlog schrijft Nelia aan Martha’s zoon Geert:

Zij was er toen al slecht aan toe. Had het aan de voet. Die was bevroren en moest afgezet worden. Wij zijn daar ongeveer vijf dagen samen geweest. Ik ben elke morgen een half uurtje met haar gaan praten. Ze was opgewekt. (…) Zij was in het Lager vriendin met mevrouw Simonis uit Den Haag, die een paar weken eerder in januari overleden was.

Nelia Epker in een naoorlogse brief aan Geert Goethart

In de ziekenbarak krijgt Martha ook nog dysenterie:

Daarbij kwam nog dat zij dysenterie kreeg (…) en er geen verpleegster was die haar helpen kon: de eene patiënt hielp de andere. Zoo ging zij dan ook zien-deroogen achteruit, totdat eindelijk het verlossende oogenblik voor haar aanbrak en zij voorgoed insliep. Na zoo veel pijn is dat dan toch wel een uitkomst.

Zuster W.M. van Dantzig in een brief aan Willemien Fruin-Mees, 15 augustus 1945

Zo sterft Erasmiaan Martha Froukje Mees op 24 januari 1945 in concentratiekamp Ravensbrück. Zij is dan 52 jaar. Drie maanden later zal het kamp worden bevrijd.

Martha’s nabestaanden

Martha’s zoon Geert werd ongeveer een maand na zijn arrestatie, op 13 juli 1944, afgevoerd naar strafkamp Amersfoort. Op 11 oktober 1944 werd Geert op transport gezet naar concentratiekamp Neuengamme. In de buurt van Borne sprong hij inzijn gevangeniskleren uit de trein en rende hij weg. Hij vond mensen die hem hielpen en overleefde de oorlog. Na de oorlog trouwde Geert met Anna Tammes Buirs. In 1952 werd hun dochtertje Bea Martha geboren. In november 1953 stierf Geert op zijn werk.

Martha’s kleindochter Bea denkt vaak aan haar onbekende, sterke grootmoeder. Bea’s dochter Mira, Martha’s achterkleindochter, erfde Martha’s muzikale talent.

“Zij floot altijd tijdens die appèls,
totdat haar voet bevroor.”

(…)

Nu floot je weer, ten dode toe gewond,
tot zelfbevrijding, uit de pijn, de smaad
van de verneedring; tot verheffing ook
van al die andre vrouwen, die met jou

leden en stierven, en je dankbaar waren,
zoals ook wij het zijn, omdat je in
onnoemlijk lijden stand hield, tot het laatst,
voor ons en voor wie na ons komen.”

‘In memoriam M.M., † Febr. 1945’ (fragment) van Mea Mees-Verwey

Terra ei levis sit